De jeugd van tegenwoordig.
Jongeren en hun seksualiteit
Uit: Tijdschrift voor Kinder- en Jeugdpsychotherapie 4 2008De jeugd van tegenwoordig houdt van luxe. Ze heeft slechte manieren, veracht alle gezag, heeft geen respect en kletst maar terwijl ze zou moeten werken. Jongeren spreken hun ouders tegen, kletsen in gezelschap, schrokken aan tafel, en tiranniseren hun leraren.
(Socrates, 5e eeuw voor Christus)
Inleiding
In het publieke debat van de laatste jaren zijn waarschuwende geluiden te horen van volwassenen die menen dat de jeugd teloor dreigt te gaan aan ongewenste seksuele moraal: ruilseks, pornografische videoclips, groepsverkrachtingen. Wat zijn de eigenlijke feiten? Wat betekent dit voor de seksuele gezondheid van jongeren? Wat is de taak van een psychotherapeut hierin?
We kennen al lang begrippen als reproductieve gezondheidszorg (anticonceptie, ongewenste zwangerschap), soa/hiv-bestrijding, en seksuologische hulpverlening. Seksuele gezondheidszorg (Nederlandse Vereniging voor Seksuologie e.a., 2006) omvat elk van deze drie gebieden, maar maakt daartussen ook onderscheid. Tegelijkertijd erkent het de noodzakelijke verwevenheid van deze drie gebieden. Seksualiteit, als biopsychosociaal domein, vraagt immers altijd om een integrale benadering, en gezondheid is altijd een resultante van cognities, emoties, gedrag en cultuur.
Onveilig vrijen en keuzes ten aanzien van (anti)conceptie staan altijd in relatie tot seksueel gedrag van het individu, met zijn of haar relaties en met de (sub)culturele achtergrond. Iemand die onzeker is of problemen heeft met seksualiteit, zal risicovoller seksueel gedrag vertonen ten aanzien van soa en zwangerschap, en zijn of haar frustraties uiten in onheuse bejegening. Wie veilig (bescherming tegen soa en ongewenste zwangerschap) en met wederzijds respect seks heeft, zal meer plezier ervaren in het vrijen. En wie plezierig vrijt is gemotiveerder om het veilig vrijen te continueren en de ander respectvol te blijven bejegenen. Het is daarom zaak in de hulpverlening deze afzonderlijke domeinen op elkaar af te stemmen.
Hieronder volgt een epidemiologisch overzicht van seksueel gedrag, seksuele ervaringen en seksuele problemen onder jongeren. De huidige stand van zaken over de vermeende invloed van media op seksualiteit wordt besproken, waarna enkele conclusies volgen.
Seksueel gedrag
In 2005 verschenen de resultaten van een groot onderzoek naar seksualiteit onder jongeren (De Graaf e.a., 2005). Het betrof een representatief onderzoek onder jongeren van 12-25 jaar, met een respons van 25% met een uiteindelijke onder-zoeksgroep van n=4821. De kleine groep respondenten werd vergeleken met de non-respondenten en daarbij bleek op diverse aspecten de steekproef te verschillen van de populatie. Daarop werden extra steekproeven gehouden en de deelnemers herverdeeld. Na correctie bleek de steekproef uiteindelijk alleen op de variabele stedelijkheid af te wijken van de Nederlandse populatie.
Tabel 1. Seksueel gedrag (in %) binnen leeftijdsgroep (jaren)
|
11-14 |
15-17 |
18-20 |
21-24 |
masturberen |
30 |
61 |
81 |
85 |
tongzoenen |
52 |
79 |
92 |
96 |
voelen en strelen |
23 |
66 |
89 |
95 |
laten vingeren/aftrekken |
10 |
49 |
80 |
89 |
ander vingeren/aftrekken |
11 |
48 |
81 |
89 |
naakt vrijen |
8 |
46 |
78 |
88 |
geslachtsgemeenschap |
7 |
42 |
76 |
88 |
laten pijpen/beffen |
8 |
39 |
73 |
85 |
ander pijpen/beffen |
6 |
34 |
71 |
84 |
anale seks |
2 |
8 |
16 |
28 |
n |
1015 |
087 |
1138 |
1343
|
Bron: De Graaf e.a., 2005.
In tabel 1 wordt het seksueel gedrag weergegeven zoals dit voorkomt bij verschil-lende leeftijdsgroepen. Daarbij valt op dat de meeste jongeren naarmate ze ouder worden een vaste volgorde doorlopen wat betreft hun seksueel gedrag. Gemiddeld genomen begint men met tongzoenen en strelen in de jongste leeftijdsgroep, de volgende stap is manuele stimulatie en bloot vrijen rond de 15 jaar, gevolgd door orale seks en coïtus als men 18 jaar en ouder is. Er zijn jongeren die al op jonge leeftijd dit laatste gedrag laten zien, maar dat is een kleine groep. De vraag of dit gedragspatroon is veranderd ten opzichte van tien jaar geleden, kan bevestigend worden beantwoord.
In tabel 2 wordt het percentage jongeren weergegeven dat in 1995 en in 2005 ervaring heeft met orale en anale seks en met coïtus. Bij elke gedragsvorm is een significante daling in leeftijd te zien. De leeftijd waarop de helft van de jongeren deze ervaring heeft, is gedaald. Vooral orale seks komt in toenemende mate voor en ook anale seks is toegenomen ten opzichte van tien jaar geleden.
Tabel 2. Verandering seksueel gedrag sinds 1995
Bron: De Graaf e.a., 2005.
Etniciteit
De werkelijkheid met betrekking tot seksueel gedrag wordt meer recht gedaan indien we differentiëren naar etniciteit. Dé jongere blijkt dan niet te bestaan. Tabel 3 geeft het percentage jongeren per leeftijdsgroep en per etnische groep, dat ervaring heeft met coïtus. Iemand werd ingedeeld in een bepaalde etnische groep wanneer tenminste één van de ouders in het betreffende land was geboren. Wanneer beide ouders op verschillende plaatsen waren geboren, gaf het geboorteland van moeder de doorslag. Onder de 18 jaar zijn Surinaamse jongens beduidend seksueel actiever dan Nederlandse jongens, terwijl eenmaal ouder dan 18 er geen etnische verschillen meer zijn tussen de jongens. Bij de meisjes onder de 18 jaar hebben de Antilliaanse meisjes meer ervaring met coïtus. De meisjes uit de islamitische groep (Marokkaans, Turks) hebben tot hun 25ste minder ervaring met coïtus dan meisjes uit andere etnische groepen, terwijl de Nederlandse meisjes na hun 18de de Antilliaanse meisjes hebben ingehaald.
Tabel 3. Eraring met geslachtsgemeenschap per leeftijdsgroep
naar etniciteit (%)
Bron: De Graaf e.a., 2005.
Andere aspecten ten aanzien van etniciteit/geloof en seksualiteit die opvallen (Azough e.a., 2007):
* Antilliaanse en Surinaamse meisjes hebben vaker een soa en ongeplande (tiener)zwangerschap.
* Marokkaanse en Turkse meisjes hebben een redelijk hoog kennisniveau over seksualiteit, maar de traditionele opvattingen over maagdelijkheid maakt dat ze weinig ervaring hebben.
* Marokkaanse en Turkse jongens hebben meer sekspartners, betalen voor seks (ook prostitutiecontacten), dwingen meer tot seks, hun kennis en interactiecompetentie is gering en homoacceptatie is gering.
* Christelijke jongeren vrijen onveiliger en homoacceptatie is gering.
Seksuele attitudes
Wat jongeren in hun gedrag tonen zegt niet altijd iets over hun eigen opvattingen. Tabel 4 laat zien hoe jongeren denken over een aantal opvattingen over het hebben van coïtus, gerelateerd aan de mate van verbondenheid met de partner. Evenals tien jaar geleden willen de meeste jongeren (85%) pas coïtus met de partner met wie ze getrouwd zijn of een vaste relatie hebben. Opvallend is dat in de afgelopen tien jaar zowel het aantal jongeren dat het eens is met de opvatting dat coïtus pas kan als je veel voor elkaar voelt (79% in 2005), als het aantal jongeren dat het eens is met de opvatting dat coïtus ook kan als je níet veel voor elkaar voelt, significant is toegenomen (25% in 2005). Er is dus zowel een meer liberale als een wat conservatievere tendens zichtbaar.
Tabel 4. Opvattingen over geslachtsgemeenschap, % dat deze opvatting deelt
Bron: De Graaf e.a., 2005.
In een literatuurstudie en onderzoek onder jongerenwerkers werd gekeken naar de mate van instrumentele seks onder jongeren (De Graaf, 2007). Hieronder worden verstaan vormen van seksueel gedrag waarbij niet relatievorming en intimiteit de primaire motivatie lijken, maar lustbeleving of materieel gewin. Uit de studie blijkt dat de minderheid, bijna één op de vijf seksueel actieve Nederlandse jongeren, geen relatie had met de laatste persoon met wie men geslachtsgemeenschap had, en dat de meeste jongeren een voorkeur hebben voor seks binnen een relatie. Wat dit betekent voor de beleving van jongeren is onbekend; kwalitatief onderzoek naar determinan-ten van gedrag ontbreekt, en onderzoekers en jongeren gebruiken ook nog eens verschillende betekenissen van de definitie van seksueel gedrag. Er zijn jongeren die orale seks geen ‘seks’ noemen, die seks tegen betaling geen ‘prostitutie’ noemen, en die het agressief aandringen op seks geen ‘seksueel geweld’ noemen. Onderzoek naar meningen en attitudes over seksualiteit zullen met deze betekenisgeving rekening moeten houden.
Seksueel geweld
Van de jongens is 4% en van de meisjes is 18% ooit gedwongen tot seksuele handelingen. Nederlandse jongens hebben een kleinere kans en Marokkaanse jongens hebben een grotere kans om seksueel dwingend gedrag te vertonen. Laag opgeleide jongens hanteren vaker dwang dan hoog opgeleide jongens (De Graaf e.a., 2005).
In een onderzoek van de GGD Rotterdam in 2004-2005 ((GGD Rotterdam-Rijnmond, 2007; de gegevens zijn dus niet representatief voor Nederland) werd naar de attitude gevraagd van jongens en meisje over de uitspraak ‘als een jongen eenmaal opgewonden is, mogen meisjes geen seks meer weigeren’ (zie figuur 1). Slechts zeer weinig meisjes waren het hiermee eens of een beetje eens, uitschieters waren de Turkse en Antilliaanse meisjes. Opvallend was echter het hoge percentage jongens dat het hiermee eens of een beetje eens was, gemiddeld 25%, van met name allochtone afkomst. Het is vanuit deze attitude een kleine stap om het goed te vinden dat een jongen druk uitoefent op een meisje om seks te krijgen. Deze attitude blijkt de kans op daderschap van seksueel geweld te vergroten (De Graaf e.a., 2005). De opvattingen dat seksualiteit niet een drift is die om een noodgedwongen uiting vraagt, en dat seksualiteit onderhandelbaar is in een relatie, zijn kennelijk niet voor allen even evident.
Figuur 1. Percentage jongeren dat het eens en een beetje eens is met de uitspraak ‘als een jongen eenmaal opgewonden is, mogen meisjes geen seks meer weigeren’.
Bron: Jeugdmonitor GGD Rotterdam 2004-2005.
Mediagebruik en seksueel gedrag
Mediagebruik, met name televisie en internet, is een grote vanzelfsprekendheid binnen de jongerencultuur, en seksuele beelden spelen daarin een rol. Het zijn met name de jongens die hier significant vaker dan meisjes gebruik van maken, bij welke vorm van mediagebruik dan ook (De Graaf e.a., 2005).
Tabel 5. Contact met seksuele uitingen in de media in afgelopen half jaar (%)
Bron: De Graaf e.a., 2005
Jongens die meer in contact komen met seks in de media hebben niet meer ervaring met geslachtsgemeenschap, maar hebben wel vaker ervaring met masturbatie en anale seks. Toch is er ook een grote groep jongens die nooit naar een pornovideo (53%) of een porno-website (38%) heeft gekeken. Jongens gebruiken internet ook vaker voor informatieve doeleinden: een meerderheid van de jongens heeft het afgelopen half jaar een website bekeken die informatie geeft over seks (62%), terwijl dit voor meisjes veel minder het geval is (34%). 18% van de jongens en 12% van de meisjes heeft wel eens een afspraakje gemaakt via internet. 10% van de jongens heeft wel eens online seks gehad (dat wil zeggen gemasturbeerd bij het kijken naar seks via internet), en een even grote groep heeft wel eens seks gehad met iemand die ze via het internet hebben ontmoet. Dat zelfde geldt voor 5% van de meisjes. Jongeren die vaker daten via internet hebben vaker ervaring met gedwongen worden en met zelf iemand dwingen tot seksuele handelingen (De Graaf e.a., 2005).
De toename van het gebruik van media met expliciete seksuele beelden roept de vraag op wat daarvan de invloed is op seksuele attitudes en gedrag van hen die daar-naar kijken. Over deze directe causaliteit kan geen uitspraak worden gedaan aangezien er nog geen longitudinale onderzoeken zijn verricht over een voldoende lange periode. Wel worden er verbanden aangetoond, dat wil zeggen dat zowel de uitspraak kan worden gedaan dat seksuele beelden invloed hebben op seksueel gedrag, als de uitspraak dat seksueel gedrag leidt tot vaker gebruik van seksuele beelden via media (Nikken, 2007). Het vaker kijken naar videoclips is bij jongens gerelateerd aan meer seksuele activiteiten en bij meisjes aan meer liberale gedachtes over seks. Vaker gebruik maken van internet is bij zowel jongens en meisjes gerelateerd aan meer vormen van gevorderde seks (orale vormen, coïtus).
Omgekeerd blijken meer seksueel actieve en liberaal denkende jongeren liever te kijken naar machomannen (meisjes) of liever te kijken naar vrouwen als vamp (jongens). Deze geseksualiseerde stereotypen komen ook vaker voor bij jongeren die vaker televisie, internet of bladen gebruiken voor seksuele fantasie. In een recent onderzoek lijken seksueel expliciete beelden voornamelijk een negatieve invloed te hebben op het seksuele script en op het verwachtingspatroon, indien deze beelden een parafiele inhoud hebben en niet zozeer softporno bevatten (Stulhofer e.a., 2008). Indien het jongeren zelf wordt gevraagd dan vinden ze dat porno voornamelijk een positief effect heeft op enkele aspecten van hun leven (kennis, attitude ten aanzien van seks, kwaliteit van leven), zo blijkt uit een representatief onderzoek onder Deense jongeren (Hald & Malamuth, 2008). Weliswaar zal in deze laatste studie een grote mate van sociale wenselijkheid een rol spelen, maar het geeft weer hoe verschillend jongeren en volwassenen naar deze problematiek kunnen kijken. Deze is waarschijnlijk bij beide groepen gebaseerd op het normatieve kader van hun eigen generatie.
Veilig vrijen
Wat betreft veilig seksueel gedrag blijkt anticonceptie door een redelijk groot deel van de jongeren goed te worden gebruikt (80% altijd; De Graaf e.a., 2005). Degenen die niet consequent of geen anticonceptie gebruiken met de laatste partner, zijn voornamelijk islamitische en streng christelijke jongens en meisjes en Surinaamse meisjes. Dit verband tussen anticonceptiegebruik en etniciteit blijkt voornamelijk te berusten op opleidingsniveau. Lager opgeleiden gebruiken veel minder vaak en consequent anticonceptie dan hoger opgeleiden. Van alle jongeren gebruikt 25% nooit een condoom met de laatste partner bij coïtus. Bij anale seks gebruikt 70% van de meisjes geen condoom en 33% van de homojongens gebruikt geen condooms. Etniciteit speel nauwelijks een rol bij het condoomgebruik. Binnen drie maanden na het begin van een relatie stopt 44% met condoomgebruik omdat ze de relatie ‘vertrouwd’ vinden. Van die groep laat slechts 20% zich testen op een soa.
Een paar factoren bepalen een grotere kans om altijd een condoom te gebruiken: positieve sociale normen van zowel ouders als vrienden, positieve opvattingen over condoomgebruik en een hoge risicoperceptie. Daarnaast blijkt dat wanneer men bij de eerste geslachtsgemeenschap een condoom of andere anticonceptie gebruikt, de kans groter is dat men dit bij de laatste sekspartner ook consequent doet.
Het kennisniveau omtrent veilig vrijen is lager dan de overdaad aan folders en informatieve websites doet vermoeden, met name bij jongens, allochtonen en leerlingen van het VMBO. Bij een groot aantal vragen rond soa en zwangerschap wist gemiddeld 30% deze vragen niet juist te beantwoorden en had slechts 40% alle antwoorden goed (De Graaf e.a., 2005).
Seksuele problemen
Seksuele problemen komen vaker voor bij meisjes, op alle terreinen van de seksuele respons: zin, opwinding, orgasme en pijn (zie tabel 6; De Graaf e.a., 2005).
Tabel 6 Vóórkomen van seksuele problemen (%) naar geslacht.
Bron: De Graaf e.a., 2005.
Van de meisjes heeft 11% regelmatig tot altijd pijn bij het vrijen, en 46% wel eens. Vanuit schuldgevoel jegens de partner of angst om de partner te verliezen wordt ondanks de pijn de coïtus nogal eens gecontinueerd en neemt uiteindelijk de opwinding af en ook het seksueel verlangen. Onbekend is of deze meisjes dezelfde zijn die ervaring hebben met gedwongen seks. Ongeveer 18% van de meisjes is wel eens gedwongen tot seksuele handelingen (2% is gedwongen tot coïtus) en 12% wordt door de laatste partner overgehaald tot seks. Opvallend is daarentegen dat meisjes iets meer tevreden zijn over de kwaliteit van de seksuele relatie. Dit is voornamelijk te wijten aan het feit dat jongens veel minder tevreden zijn over de frequentie van seksueel contact (te laag). Het maakt niet uit tot welke etnische groep men behoort. Hoogopgeleide meisjes hebben vaker seksuele problemen en hoogopgeleide jongens en meisjes zijn vaker ontevreden over hun seksleven.
Ouderlijk gezin
Er wordt nogal eens gesuggereerd dat als ouders vaker met hun kinderen praten over seksualiteit, dit een positieve invloed zou hebben. Toch is deze samenhang niet eenduidig. Weliswaar hebben kinderen van ouders die vaker met hen over seksualiteit praten, vaker ervaring met coïtus, beleven zij seks positiever en zijn zij vaker assertief en competent, maar een verklaring zou ook kunnen zijn dat ouders die merken dat de seksuele interesse van het kind toeneemt, meer de noodzaak voelen vaker met hun kind over seks te gaan praten, of dat kinderen die meer met seks bezig zijn, vaker vragen aan de ouders stellen (De Graaf, 2007). Daarnaast is niet alleen het spreken met kinderen over seks, maar ook de houding van ouders hierbij van belang: zijn ze permissief of restrictief? Het afkeuren van seksueel gedrag blijkt uitsluitend een afremmend effect te hebben op seksueel gedrag, maar verbetert niet de kwaliteit van de seksuele interacties van de kinderen (De Graaf, 2007).
Andere onderzoeken tonen eenzelfde tendens. Een warm gezinsklimaat (waarin ouders affectie tonen, helpen als het nodig is, en veel van hun kinderen afweten) kan bijdragen aan de seksuele gezondheid van jongeren. Jongeren die affectie, hulp en steun van hun ouders ontvangen en van wie de ouders veel afweten beschermen zich beter tegen soa en zwangerschap. Jongeren uit zulke gezinnen hebben een kleinere kans wel eens gedwongen te zijn of wel eens iemand gedwongen te hebben tot seksuele handelingen (De Graaf e.a., 2005). Een warm gezinsklimaat lijkt ook samen te hangen met minder ervaring met verschillende vormen van instrumentele seks. Er werden negatieve samenhangen gevonden tussen een dergelijke gezins-achtergrond en betaalde seks, internetseks en seks met losse partners. Ook in de literatuur werden verschillende aanwijzingen gevonden dat een problematische gezinssituatie de kans op ervaringen met instrumentele seks vergroot (De Graaf e.a., 2007).
Uit een kwalitatief onderzoek onder Turkse en Marokkaanse moeders blijkt dat zij wel een rol voor zichzelf weggelegd zien bij de seksuele vorming van hun kinderen maar dat zij ten eerste zelf nauwelijks zijn voorgelicht en ten tweede bang zijn dat het geven van seksuele voorlichting aanzet tot actief seksueel gedrag. Ook deze ouders wensen ondersteuning bij het geven van seksuele vorming (Van Lee & Mouthaan, 2007).
Conclusies
De afgelopen tien jaar laten een lichte verschuiving zien in het seksueel gedrag van jongeren. Gemiddeld genomen beginnen ze op iets jongere leeftijd en is er meer variatie. Ook door de invloed van nieuwe media laat een kleine groep jongeren andere vormen van daten en seksueel gedrag zien dan tien jaar geleden. Dat jongeren experimenteren is van alle tijden en inherent aan deze levensfase van losmaking van hun ouders. Dat ouders daardoor tegen de stroom in controle wensen te behouden is niet zozeer het probleem van de jongeren maar mogelijk meer van de ouders zelf, die hun eigen jeugd teloor zien gaan. Opvattingen van ouders over het seksueel gedrag van jongeren heden ten dage zouden ook in dat licht kunnen worden gezien.
Toch zijn er zeker ook tendensen aan te wijzen die rechtvaardigen dat volwassen-en (inclusief hulpverleners) niet onverschillig blijven ten aanzien van de seksuele gezondheid van jongeren. Zowel qua kennis als gedrag is het niveau van veilig vrijen voor ongeveer een kwart van de jongeren nog niet optimaal. Nogal wat jonge meisjes hebben seksuele problemen, maar vooral het vóórkomen van negatieve seksuele (gewelds)ervaringen bij meisjes en jongens baart zorg. Dit betekent dat hulpverleners in hun contact met jongeren verplicht in hun anamnese deze aspecten dienen op te nemen. Dé jongere blijkt dan niet te bestaan, differentiatie in geslacht, etniciteit en opleidingsniveau is mede bepalend voor hoe de jongere doet, denkt en voelt over seksualiteit. Doorvragen en zelf een oordeel vormen geeft meer informa-tie dan eerste indrukken of alleen (uiterlijk) gedrag. Daarbij is het van belang niet alleen te spreken over veiligheid en respect maar ook over het plezier dat jongeren aan seks kunnen beleven.
Samenvatting
Op basis van epidemiologisch onderzoek wordt een overzicht gegeven van seksueel gedrag, seksuele ervaringen en seksuele problemen onder jongeren. In de afgelopen tien jaar is een lichte verschuiving zichtbaar in het seksueel gedrag van jongeren. Zij beginnen op iets jongere leeftijd met seks en er is meer variatie in seksueel gedrag. Evenals tien jaar geleden willen de meeste jongeren (85%) pas coïtus met de partner met wie ze getrouwd zijn of een vaste relatie hebben. Een minderheid, bijna één op de vijf seksueel actieve Nederlandse jongeren, had geen relatie met de laatste persoon waarmee men geslachtsgemeenschap had. Om een nauwkeuriger beeld te krijgen over hoe jongeren denken, doen en voelen over seksualiteit, is het nodig te differentiëren in geslacht, etniciteit en opleidingsniveau. Seksuele problemen en negatieve seksuele ervaringen bij meisjes zijn reden tot alertheid bij hulpverleners.
Drs P. Leusink, huisarts, seksuoloog NVVS, UMC (Utrecht) en Groene Hart Ziekenhuis in Gouda. Postbus 85500, 3508 GA Utrecht. Email: leusinkp@knmg.nl.
Literatuur
Azough, R., Poelman, J. & Meijer, S. (2007). Jongeren, seks en islam. Amsterdam: Soa Aids Nederland.
GGD Rotterdam-Rijnmond (2007). Factsheet Seksueel gedrag 2007. Rotterdam: GGD Rotterdam-Rijnmond.
Graaf, H. de, Meijer, S., Poelman, J. & Vanwesenbeeck, I. (2005). Seks onder je 25e. Seksuele gezondheid van jongeren in Nederland anno 2005. Utrecht: Rutgers Nisso Groep/Soa Aids Nederland.
Graaf, H. de, Höing, M., Zaagsma, M. & Vanwesenbeeck, I. (2007). Tienerseks, vormen van instrumentele seks onder tieners. Utrecht: Rutgers Nisso Groep.
Graaf, H. de (2007). De rol van ouders in de seksuele ontwikkeling. Een literatuurstudie. Utrecht: Rutgers Nisso Groep.
Hald, G.M. & Malamuth, N.M. (2008). Self-perceived effects of pornography consumption. Archives of Sexual Behaviour, 37, 614–625.
Lee, L. van & Mouthaan, I. (2007). Ouders en de seksuele opvoeding van kinderen: Marokkaanse en Turkse moeders aan het woord. Tijdschrift voor Seksuologie, 31, 3-10.
Nederlandse Vereniging voor Seksuologie, Stichting Samenwerkende Abortusklinieken Nederland, Centra voor Anticonceptie Seksualiteit en Abortus Nederland, Sense Midden-Holland/Sense Zuidelijk Zuid-Holland, Rutgers Nisso Groep, Stichting Anticonceptie Nederland. (2006). Seksuele gezondheid in Nederland. Een raamwerk voor vernieuwing van de eerstelijns gezondheidszorg rondom seksualiteit en reproductie per januari 2008. Utrecht: Nederlandse Vereniging voor Sekuologie.
Nikken, P. (2007). Jongeren, media en seksualiteit. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut.
Stulhofer, A., Busko, V. & Landripet, I. (2008). Pornography, sexual socialization, and satisfaction among young men. Archives of Sexual Behaviour. Jun 17, [Epub ahead of print].
[CR1]Tabel 5 hier opnemen