“Mijn ervaring: met een gezonde dosis culturele sensitiviteit kom je een heel eind”
Kind op de vlucht is nu ggz-behandelaar
Uit: Tijdschrift Kinder- & Jeugdpsychotherapie 1 2020Als elfjarig jochie vluchtte ik met mijn ouders uit Afghanistan. Ik ben nu 34 en mijn ervaringen als vluchteling, samen met mijn opleiding tot gz-psycholoog, motiveren me om te werken met vluchtelingengezinnen. Ik behandel vooral gezinnen uit Syrië, maar ook uit Afghanistan en Eritrea.
Momenteel specialiseer ik me, en ik doe de opleiding tot klinisch psycholoog. Dat geeft me de kans om onderzoek te doen. Mijn ervaring in het behandelen van kinderen met een oorlogstrauma met EMDR probeer ik te objectiveren in een longitudinaal onderzoek. Vaak wordt me gevraagd hoe ik het ervaar, als therapeut met mijn persoonlijke ervaringen, om te werken met deze bijzondere patiënten.
Veel collega-professionals in de ggz vinden de behandeling van vluchtelingen ingewikkeld. Meestal heeft dat te maken met de taalbarrière, de andere cultuur, hun eigen vooroordelen, de heftigheid van het geweld dat deze mensen hebben meegemaakt, onvoldoende diagnostische middelen en weinig tot geen evidencebased therapieën. Een behoorlijk lang lijstje dus, waardoor mijn collega’s zich al gauw onvoldoende bekwaam voelen. Volgens mij is dat onterecht.
Uitleggen en psycho-educatie
Bij het behandelen van asielzoekers- en vluchtelingenkinderen met een oorlogstrauma moet je natuurlijk de gangbare interculturele vaardigheden hebben, en daarnaast zijn nog enkele aspecten in het bijzonder van belang. Allereerst is het voor deze kinderen belangrijk dat zij de toestemming van hun ouders hebben om te mógen praten. En in dat verband kan ik niet genoeg benadrukken hoe belangrijk het is om uitleg te geven aan een gezin. Bijvoorbeeld over ons beroepsgeheim, en over de rollen van alle betrokkenen. Bij het sociaal wijkteam van de gemeente bijvoorbeeld, denken veel mensen dat ze met de overheid te maken hebben. En daarmee met een belanghebbende bij hun asielprocedure of huisvesting.
Ik vind uitleg en psycho-educatie misschien wel de belangrijkste onderdelen van de behandeling. Uiteraard geldt ook voor deze gezinnen dat een goede casusconceptualisatie de verdere behandeling ten goede komt. Hierin staan het levensverhaal en het oorlogs- en vluchtverhaal centraal. Ik weet uit eigen ervaring dat de periode vóór de oorlog hierbij net zo belangrijk is als de oorlog en de vlucht zelf. Je vluchtverhaal stopt namelijk niet bij aankomst in Nederland. En zelfs niet na het verkrijgen van een verblijfsvergunning. Ouders lijken makkelijker hulp voor hun kind te zoeken dan voor zichzelf. Ouders zien vaak een grote verandering in het psychisch welzijn van hun kind door die oorlog. Als de klachten de schoolresultaten negatief beginnen te beïnvloeden, is dat een goed moment om in actie te komen. Onderwijs staat vaak hoog in het vaandel bij de ouders en als het niet goed gaat op school, zie ik dat ze gemotiveerd raken om daar iets aan te doen.
Beoordelen van belastbaarheid
Goede richtlijnen voor diagnostiek bij vluchtelingenkinderen ontbreken. Er bestaan wel enkele vragenlijsten die ik praktisch vind bij het objectiveren van de klachten. Op de websites van expertisecentra zijn die lijsten meestal gratis te vinden.
Ik merk dat je als therapeut heel vaak bezig bent met het beoordelen van de emotionele belastbaarheid van ouders. Veel ouders hebben zelf te kampen met psychische klachten als gevolg van de oorlog. Denk aan trauma’s, depressie, angsten of acculturatieproblemen. Dat hoeft trouwens geen belemmering te vormen voor de behandeling van het kind. Maar steun uit de omgeving is onmisbaar. Het luistert behoorlijk nauw welke rol je neemt of krijgt bij het gezin. Dat moet je zorgvuldig afwegen. Mijn rol bij gezinnen varieert van expert tot een goede gesprekspartner voor de ouders. Sommige gezinnen zijn gebaat bij een expert (of een dokter), terwijl andere dit juist weer stigmatiserend vinden. Zij zien mij liever als een coach die hun kind helpt en naast het gezin staat. Welke rol ik overwegend neem, hangt voor een belangrijk deel af van wat het gezin nodig heeft.
De meeste kinderen zijn geleefd tijdens de oorlog en de vlucht. Ze hadden eigenlijk geen enkele controle over hun leven. ‘Goed invoegen’ betekent daarom ook dat je ze enige controle geeft over hun behandeling en zelf keuzes laat maken. Niet ieder kind dat de oorlog heeft meegemaakt heeft heftige beelden gezien. Vaak zijn de triggers voor het ontwikkelen van een posttraumatische stressstoornis verhalen van familieleden, het nieuws of de geluiden die zij hebben gehoord.
Niet altijd die tolk
De tolk speelt een belangrijke rol in het geheel. Het werkt fijn als dezelfde tolk gedurende de hele behandeling erbij betrokken blijft, maar een tolk kan soms een belemmering vormen in het maken van ‘echt’ contact met het gezin. De meeste behandelingen doe ik bij de mensen thuis en met name tijdens de eerste gesprekken blijf ik iets langer hangen dan de tolk. Soms zijn die paar extra minuten voor mij én het gezin waardevoller dan het uur met de tolk. Wat mij betreft is ook niet bij ieder gesprek een tolk noodzakelijk. Mensen stimuleren om zelf te praten, ook al is dat soms met handen en voeten, maakt dat ze zich competenter voelen.
Vanuit zowel mijn persoonlijke ervaring als uit mijn ervaring als therapeut weet ik dat de betrokkenheid van een (gezins)coach erg waardevol is. Zo iemand is in de eerste plaats een vertrouwenspersoon die naast het gezin staat. In het beste geval heeft het gezin zelf voor die coach gekozen. Hij is belangrijk voor stutten en steunen, opvoedkundige vragen, organiseren van hulp, aanmelden bij een sportvereniging; enfin, samen de weg vinden in een nieuwe maatschappij.
Wie is geschikt?
In het algemeen geldt dat het belangrijk is om stil te staan bij je eigen culturele achtergrond en hoe die interfereert met die van je cliënt. In mijn geval is mijn culturele achtergrond vaak impliciet aanwezig in de kamer. Met name bij Syrische en Afghaanse vluchtelingen word ik gezien als ‘een van hen’. Dit hoeft echter niet altijd een voordeel te zijn voor de therapie, want mijn afkomst kan ook weer nieuwe uitdagingen met zich meebrengen. Als je mij vraagt hoe je het beste een geschikte therapeut kunt selecteren, dan denk ik dat ‘identity matching’ belangrijker is dan enkel synchroniseren op culturele achtergrond.
Ofschoon deze bijzondere groep een complexe tegenoverdracht oproept bij therapeuten, is mijn ervaring én pleidooi dat iedere gz-psycholoog, psychotherapeut of psychiater met een gezonde dosis culturele sensitiviteit een heel eind komt bij deze gezinnen uit de oorlogsgebieden in het Midden-Oosten.
Ga naar het EMDR-onderzoek van Mustafa Uriakhel en Chris Kuiper.