Vaderschap in relatie tot familie, cultuur en historie
Uit: Tijdschrift Kinder- en Jeugdpsychotherapie 4 2015Inleiding
Verschillende cijfers duiden erop dat er een relatie is tussen de afwezigheid van een vader en de ontwikkeling van probleemgedrag bij kinderen. Bij onderzoek naar de rellen in Londen in de zomer van 2011 bleek dat het merendeel van de jongeren die gearresteerd werden zonder een vader opgroeiden. Het aantal was driemaal hoger dan het landelijk gemiddelde in het Verenigd Koninkrijk. (Leap, 2012)
De Amsterdamse organisatie voor jeugdhulpverlening Spirit deed een doelgroep-analyse op basis van een steekproef onder 145 kinderen die in 2011 een beroep deden op de zwaardere hulpvormen. Van deze kinderen komt 72% uit een gezinssituatie waar de biologische vader niet aanwezig is. (Bron: Spirit)
In toenemende mate wordt aangetoond dat vaders een eigen specifieke bijdrage hebben in de ontwikkeling van kinderen. Vooral jongens hebben belang bij mannelijke rolmodellen. Moeders leren kinderen vooral om te ontspannen, te zorgen, troost te vinden door te knuffelen, te eten en te praten. Vaders leren kinderen om te handelen, vertrouwen te hebben, zich veilig te voelen in een lastige situatie door spannende, soms risicovolle en grens verkennende activiteiten te ondernemen. Denk aan de vader die zijn kind in de lucht gooit: Het kind leert zo dat het ondanks de spannende situatie toch veilig is. Je hebt zowel mannelijke als vrouwelijke strategieën nodig om in het leven op eigen benen te kunnen staan. (Tavecchio & Bos, 2011)
Het citaat waarmee we het artikel openen was een oproep, bedoeld om Nederland wakker te schudden: moeders, maar ook beleidsmakers, politici, hulpverleners, therapeuten; geef kinderen hun vaders terug! Want het is essentieel voor een gezonde ontwikkeling van kinderen dat ze opgroeien met niet enkel een moeder maar ook een vader en bij voorkeur met meerdere mannelijke en vrouwelijke rolmodellen in de familie. In dit artikel zetten we uiteen welke functies en rollen er (oorspronkelijk) in families vervuld worden, de culturele verschillen die er zijn in de wijze waarop vaderposities worden ingevuld en de impact van de (migratie)geschiedenis op vaderschap.
Verlies van familiebesef
Vaders worden in Nederland veelal de minder belangrijke opvoeder gevonden en hebben vaak minder recht van spreken dan moeders. Vroeger was er een duidelijker taakverdeling tussen ouders en ook andere familieleden hadden een aandeel in de opvoeding. Dat alle verantwoordelijkheid nu vaak vooral op de schouders van moeders rust als het om de kinderen gaat, is langzaam zo gegroeid. Deze ontwikkeling is niet alleen ongunstig voor vaders en kinderen, het is ook een te zware belasting, een te grote verantwoordelijkheid voor moeders. Die staan er na een scheiding vaak al snel alleen voor en kunnen het dan vaak amper bolwerken. Verschillende maatschappelijke ontwikkelingen hebben bijgedragen aan deze kanteling in ouderschap. (Zwaan, 2013)
Ten eerste is daar de industrialisering begin vorige eeuw waarbij een duidelijke scheiding ontstaat tussen arbeid buitenshuis en zorgtaken thuis. (Mitscherlich, 1974) Waren het eerder nog hele families die samen een bedrijf in de landbouw, visserij, middenstand of een ambacht bestierden, nu ontstaat een scherpe scheiding tussen het mannelijke en het vrouwelijke domein, waarbij de rol van de vrouw als moeder en huisvrouw een verworven recht is. Ze hoeft niet te werken voor haar geld, ze faciliteert haar man om ongestoord geld te kunnen verdienen. Vanaf 1901 wordt een van de ouders uit het ouderlijk gezag ontheven na scheiding. Deze wet houdt stand tot 1998. (Zwaan, 2013)
Na de Tweede Wereldoorlog neemt de Nederlander afscheid van gezagsverhoudingen. Men gaat steeds minder naar de kerk en krijgt steeds meer moeite met knellende familieverbanden. De voorheen natuurlijke gezagspositie van vader wordt door zijn kinderen ter discussie gesteld. Ouders en kinderen overleggen over alles, elke beslissing in het gezin wordt in gezamenlijkheid genomen, iedereen mag alles van elkaar weten. Het polderen begint, het autonomiedenken doet zijn intrede, het individu staat voorop. Individuele onafhankelijkheid staat gelijk aan vrijheid (Dijkstra, 2003).
Uit deze ontwikkeling komt in de jaren zeventig de tweede feministische golf voort, die gepaard gaat met de opvatting dat we allemaal gelijk aan elkaar zijn. Vrouwen verlangen naar hun eigen geluk, ontplooiing en ontwikkeling. Ze willen niet langer mannen nodig hebben voor de klusjes in huis. Ook willen ze financieel onafhankelijk zijn, zelf carrière maken, geld verdienen. Voor de opvoeding van de kinderen hebben ze sowieso geen man nodig, dat kunnen ze al beter.
Met de toestroom van niet-westerse migranten in die periode wordt de individualistische identiteit van de autochtone Nederlandse vrouw alleen maar sterker. De ‘vreemde anderen’ moeten nog bevrijd worden van religie, familie en hiërarchie. Hoofddoekjes, uithuwelijken en andere culturele rituelen zijn uitingen van onderdrukking en getuigen van een gebrek aan emancipatie. ‘Wij hebben vrijheid, zij nog niet.’
Na de invoering van de bijstandswet in 1965 neemt het aantal echtschei-dingen explosief toe, waarbij de kinderen vrijwel altijd aan de moeder worden toegewezen – die daarmee ook automatisch het ouderlijk gezag verwerft. Het recht op omgang tussen vader en kinderen wordt pas in 1990 formeel vast-gelegd. En pas vanaf 1998 behouden beide ouders het gezag na scheiding.
In de loop der tijd groeide zo de overtuiging dat er geen verschil mag zijn tussen mannen en vrouwen. Vrouwen zouden net zo actief moeten zijn, net zo moeten presteren op de arbeidsmarkt als mannen. En mannen zouden net zo goed moeten kunnen zorgen en opvoeden als vrouwen.
In de praktijk loopt het anders. De ontwikkeling van Nederland tot een overleg- en zorgcultuur leidt tot een hoge waardering van vrouwelijke eigen-schappen. Overleggen, praten, knuffelen, troosten en beschermen worden gezien als belangrijke vaardigheden. Je zou kunnen spreken van een femini-sering van de samenleving. En tegelijkertijd lijkt het vaders maar niet te lukken om te ‘moederen’ zoals gewenst. De opvoeding van de kinderen is daarom nog steeds een vrouwenzaak. (Zwaan, 2013)
Ik-gerichte en wij-gerichte familiesystemen
Om de functies van families zichtbaar te maken zetten we de twee belangrijkste organisatiemodellen van families naast elkaar. Het westerse familiemodel wordt het ik-gerichte familiesysteem genoemd, terwijl de families uit andere samenlevingen een wij-gericht familiesysteem zijn. Dit wij-gerichte systeem heeft overeenkomsten met de wijze waarop Nederlandse families georgani-seerd waren vóór de individualisering van de samenleving. De wereld is niet zwart-wit en verandert bovendien van dag tot dag. Niet-westerse culturen, en ook tweede en derde generatie migranten in Nederland nemen steeds meer eigenschappen over van westerse ik-gerichte families. En tegelijkertijd kunnen we in westerse families – vooral op het platteland – nog steeds veel kenmerken van wij-gerichte systemen terugvinden. Ook denken Nederlanders vaak volledig onafhankelijk van familie te zijn, maar blijken de banden bij nader onderzoek toch sterker en invloedrijker dan gedacht.
In wij-gerichte familiesystemen gaat het over autoriteit, relationele afhankelijkheid en familiecontinuïteit. Gezagsposities, steunstructuren en rituelen maken dat het voor iedereen helder is hoe je in drie of meer generaties met elkaar omgaat. Als er iets gebeurt, iemand in de problemen komt, er sprake is van ziekte, werkloosheid of overlijden, dan is aan iedereen duidelijk wie welke taak heeft. Wie overlegt met wie, wie neemt de besluiten, wie steunt het slachtoffer, wie vangt de kinderen op, wie neemt de huishouding over. Zowel emotioneel als praktisch is er voorzien in adequate steun. Alle familieleden zijn gericht op het voortbestaan van de familie. Iedereen heeft een rol. Er zijn gezagsdragers en steunfiguren. Als kind in een wij-gericht systeem ontleen je je identiteit aan de bijdrage die je aan het grotere geheel levert, niet aan je individuele prestaties. Kinderen worden opgevoed door meerdere verzorgers, mannen en vrouwen, ooms, tantes, opa’s en oma’s. Het kind wordt mee-genomen in de activiteiten van volwassenen en krijgt zelf al snel taken in het bijdragen aan de familieorganisatie, zoals zorgen voor jongere kinderen. De verdeling van taken, rollen en posities verschilt per cultuur. Kortom: de individuele familieleden in een wij-gericht systeem – ook kinderen – staan ten dienste van de familie.
In het ik-gerichte systeem zijn de kernwaarden: individuele onafhankelijk-heid, autonomie, zelfbeschikkingsrecht, zelfvervulling, geluk en privacy. Kinderen worden liefdevol en uiterst zorgvuldig opgevoed. Het kerngezin is de eenheid waarbinnen de opvoeding plaatsvindt en de ouder-kindrelatie staat centraal. Daarbij wordt het kind al zo jong mogelijk gestimuleerd om een eigen mening te vormen en zelf beslissingen te nemen. Het kind hoeft zich niet aan te passen aan zijn omgeving, maar de omgeving wordt aan het kind aangepast. Het gezin staat ten dienste van een optimale ontplooiing van het kind. (Jessurun, 2004; Tjin A Djie & Zwaan, 2013)
Kinderen in wij-gerichte systemen hebben overwegend een functionele waarde en kinderen in ik-gerichte systemen hebben vooral een psychologische waarde voor de ouders. In Nederlandse gezinnen zijn kinderen daarbij vooral afhankelijk van die ene moeder en die ene vader. Veel Nederlandse moeders blijven thuis om voor de kinderen te zorgen. Dit heeft geleid tot de opvatting dat het welzijn van het kind is gerelateerd aan de kwaliteiten van de moeder, de keerzijde van de medaille van het moederschapsideaal. Moeders gaan gebukt onder de last die ze dragen. En tegelijkertijd geloven ze er heilig in dat ze die last ook als enige kunnen dragen.
De verantwoordelijkheid die tegenwoordig wordt toegeschreven aan moederschap heeft ongekende proporties aangenomen en is tegelijkertijd onnatuurlijk. Vroeger was er een brede verdeling van zorg en opvoedtaken, niet alleen tussen ouders in het kerngezin, maar ook in de grootfamilie werden de kinderen opgevangen. Het is niet alleen uitermate zwaar voor moeders, ook voor kinderen heeft het hebben van één enkele opvoeder beperkingen. Als kinderen meerdere opvoeders hebben, leren ze zich te handhaven in verschillende situaties en om te gaan met verschillende posities.
In niet-westerse culturen is de aanwezigheid van meerdere opvoeders de norm. Dit wordt positief gewaardeerd en men vindt verschillen tussen opvoeders niet erg. Kinderen weten dat iedereen anders is en een andere taak heeft. De een is streng en de ander mild, de een kan goed met je praten de ander is een doener. Bij een oom kun je terecht voor advies als het gaat om werk en opleiding en bij een tante kun je met je liefdesperikelen aankloppen. Vaders en moeders hoeven niet alles te weten of te kunnen. Er is een verdeling van rollen en posities tussen familieleden in verschillende generaties.
Nederlanders benutten de kracht en bescherming die uitgaat van een grootfamilie minimaal en laten zo de diversiteit aan perspectieven, kennis en wijsheid liggen die de verschillende familieleden, vaders, moeders, en ook andere mannen en vrouwen uit verschillende generaties, te bieden hebben. Een familie is bedoeld om te steunen, te zorgen, te adviseren, en om je te leren omgaan met verschillende posities, generaties en stemmen. Een moeder alleen kan die rollen niet allemaal vervullen. (Tjin A Djie & Zwaan, 2013)
Bloedverwantschap en loyaliteit
De loyaliteit van kinderen naar hun ouders reikt ver; na een scheiding of uithuisplaatsing hebben kinderen vrijwel altijd een verlangen om met beide ouders verbonden te blijven. Ook als ouders niet in beeld zijn na bijvoorbeeld adoptie, hebben kinderen toch vaak een wens hun oorsprong te kennen. Deze loyaliteit hangt volgens Boszormenyi-Nagy (1987) samen met de bloedverwantschap tussen biologische ouders en hun kinderen. Deze psychiater ontwikkelde een contextuele benadering als behandelmethode voor gezins- en relatietherapie. Met context wordt bedoeld: de dynamische verbondenheid van de persoon met zijn significante relaties in verschillende generaties. Een centrale regulerende kracht van menselijke systemen is volgens Nagy loyaliteit, en de grond van loyaliteit in families is bloedverwantschap. Als kind krijg je doordat je het leven hebt gekregen van je ouders automatisch een ethische plicht ten opzichte van hen en tegelijkertijd ontstaat het verlangen om deze plicht te vervullen. Het is het erfgoed dat overgedragen wordt door de generaties. De verticale relaties – de bloedverwantschappen – gaan altijd vóór de horizontale relaties – de nieuw verworven relaties – zoals partners en stief-ouders. Deze relationele ethiek is volgens Nagy een absolute, fundamentele menselijke realiteit die de interacties in de familie stuurt.
Kitlyn Tjin A Djie (2013) spreekt over familiecontinuïteit: de opdracht van families om voort te bestaan en om de opvattingen, normen en waarden van generatie op generatie over te dragen. Denk aan de heilige huisjes in families waar niet aan getornd mag worden. De tegelwijsheden die je bij je draagt. Datgene waar de zwarte schapen, de ontregelaars in de familie tegen aan schoppen. En soms komt het inderdaad tot een breuk in de familie, in geval van botsende opvattingen over religie, opvoeding of politiek. Maar meestal zijn breuken in de familie tijdelijk, omdat de loyaliteit die ontstaat door bloed-verwantschap zo sterk is dat alles op alles gezet wordt om de verbinding te behouden. Zo ontstaat weer vernieuwing in de familie, andere opvattingen krijgen de ruimte zodat de relaties kunnen worden voortgezet.
Wat draag je bij je van je voorouders?
De oorsprong van trauma’s, problemen en klachten in families is vaak te vinden in eerdere generaties. Het Trimbos-instituut (Romijn, de Graaf & de Jonge, 2010) deed een literatuurstudie naar verhoogde risicogroepen onder kinderen van ouders met psychische problemen of verslavingsproblemen. De conclusie luidt dat van de groep kinderen onder de 22 jaar die te maken heeft met ouders met psychische problemen, ongeveer twee derde psychische klachten ontwikkelt. Dat zijn in Nederland bijna een miljoen kinderen. De diagnose van ouders kan een andere zijn dan die van de kinderen. Zo kan een vader met een depressie een kind hebben met een angststoornis.
Er is altijd een wisselwerking tussen familieleden en tussen generaties in een familie. De invloed van eerdere generaties, hun cultuur en historie, op je huidige leven is vaak groter dan je denkt. In de Afro-Surinaamse winti-religie worden daarom altijd de familie en de voorouders betrokken als er rituelen worden uitgevoerd om problemen op te lossen. Door bepaalde rituelen uit te voeren komt de familie tot verzoening en wordt de balans hersteld.
In het boek The Ancestor Syndrome spreekt de Franse psychotherapeut Anne Ancelin Schutzenberger (1998) over bewuste en onbewuste overdracht. De bewuste overdracht zijn de uitwisselingen, gedachten, gesprekken tussen ouders, grootouders en kinderen. Deze krijgen hun beslag in vaardigheden, manieren van opvoeden, gewoonten. ‘Zo doen wij het altijd.’
De onbewuste overdracht gaat over de thema’s waar nooit over gesproken wordt, zoals de geheimen en de taboe-onderwerpen. Het is uitgebannen uit je gedachten en soms zelfs ‘ondenkbaar’. Maar het is wel van generatie op generatie doorgegeven. Hierdoor ontstaan volgens haar trauma’s, ziektes, somatische en psychosomatische klachten. Vaak is probleemgedrag van kinderen geworteld in traumatische ervaringen en beladen geschiedenissen van ouders of grootouders. Een voorbeeld is de Nederlandse jongen die op 9 april 2011 in Alphen aan den Rijn zes mensen en vervolgens zichzelf doodschoot. De dader bleek psychiatrisch patiënt te zijn, al enkele jaren in behandeling bij de GGZ. In een achtergrondartikel in De Volkskrant (Effting, Nicolasen & Stoffelen, 16 april 2011) werd aangestipt dat zijn grootvader tijdens de Tweede Wereldoorlog lid was van de antisemitische en fascistische NSB. Hij was in die hoedanigheid burgemeester van Hennaarderadeel en later Franeker. Het is niet uit te sluiten dat er een verband is tussen de daad van de jongen en de zwaar beladen familiegeschiedenis. (Tjin A Djie & Zwaan, 2012)
Disfunctionele familiepatronen overdragen
Niet alleen effecten van traumatische ervaringen worden overgedragen, ook herhaalt de geschiedenis zich vaak van generatie op generatie. Tavecchio (2012) beschrijft het patroon van de ‘intergenerationele continuïteit van de afwezige vader’ aan de hand van een Canadees onderzoek. In dit onderzoek blijkt deze intergenerationele overdracht vooral een grote impact te hebben in de lagere sociale milieus, omdat de vaderlijke afwezigheid daar bijdraagt aan armoede in de gezinnen.
De resultaten van het onderzoek wijzen op een direct verband tussen het hebben van een afwezige vader als kind en het zelf afwezig zijn als vader, of de kans als moeder kinderen te krijgen met een vader die er niet is. Daarbij zijn variabelen als ‘opgroeien in een risicowijk’, ‘agressief gedrag als kind’, ‘aantal jaren onderwijs’, ‘gezinsinkomen’ en ‘drugs- en alcoholmisbruik’ meegewogen en gecontroleerd. Uit eerder onderzoek kan worden opgemaakt dat omgevingsfactoren in het patroon van de echtscheiding een belangrijker rol lijken te spelen dan mogelijke genetische factoren. Tavecchio beschrijft dat de onderzoekers een pleidooi houden voor programma’s die ondersteuning bieden aan koppels in sociaal zwakkere milieus, om het patroon te doorbreken. ‘Voor niet-inwonende vaders is het immers extra moeilijk om hun rol als ouder volwaardig te vervullen. Maar als deze vaders erin slagen met hun kinderen relaties van hoge kwaliteit te onderhouden en ze op een ondersteunende en responsieve wijze op te voeden, dan hebben de kinderen daar duidelijk baat bij (…).’ (Tavecchio, 2012)
Vaderschap in verschillende culturen
We zagen dat in collectieve culturen posities, rollen en taken omtrent de opvang en opvoeding van kinderen verdeeld zijn tussen verschillende leden van de familie. Het is voor iedereen duidelijk wie waarvoor verantwoordelijk is. Dit in tegenstelling tot de individualistische samenlevingen, waar alleen de ouders verantwoordelijk zijn voor de kinderen. Alles wordt daar geregeld binnen het kerngezin.
In de praktijk zijn door migratie en economische ontwikkelingen allerlei mengvormen van deze twee soorten families ontstaan. Bovendien zijn er grote verschillen in de manier waarop de posities zijn verdeeld. Een manier om inzicht te krijgen in dit fenomeen is door te onderzoeken op welke manier termen als vader, moeder, broer en zus worden gebruikt. Deze termen zijn immers gekoppeld aan een bepaalde taakopvatting. (Zwaan, 2013)
In diverse samenlevingen worden de benaming ‘vader’ en ‘moeder’ gebruikt voor meerdere personen dan alleen de eigen ouders. In matriarchale culturen, waarbij het gezag door vrouwen wordt gedragen en overgedragen, zie je dat het woord ‘moeder’ vaak ook van toepassing is op tantes van moederskant. Een voorbeeld hiervan zijn de Navajo, een indianenvolk in Noord-Amerika. En in patriarchale culturen geldt hetzelfde, maar dan voor de term ‘vader’: ooms van vaderszijde worden dan eveneens vader genoemd. Bij de Mbuti-stam, een pygmeeënvolk in de Democratische Republiek Congo, worden alle volwassenen in de jachtgroep vader en moeder genoemd. De kinderen van deze stam weten wel wie hun biologische ouders zijn, maar de bevoegdheden van ouders zijn gedelegeerd aan meerdere volwassenen. (Sault, 1995)
De antropoloog Hewlett woonde tien jaar lang af en aan bij een groep Aka-pygmeeën, een van de drie Mbuti-culturen. Een deel van zijn veldstudie besteedde hij aan onderzoek naar de vader-kindinteracties in de gemeenschap. Hij ontwikkelde hiervoor interesse toen hij ontdekte dat de praktijk bij de Aka haaks staat op het westerse perspectief op de rol van de vader. De Aka waren intiem en zorgzaam terwijl vaders in de westerse opvatting streng en afstandelijk zijn. Bij de Aka, die net als de overige Mbuti een van de oudste inheemse volkeren zijn en mogelijk aan de basis van de menselijke stamboom staan, brengen vaders praktisch de helft van hun dag door op minder dan een armlengte afstand van hun kinderen. Ze knuffelen en kussen de kinderen vaker dan de moeders doen. Een goede vader volgens de Aka toont affectie naar zijn kinderen, verblijft in hun buurt en helpt de moeder als het werk te zwaar is. En als hij zijn taak niet goed vervult wordt hij gecorrigeerd. Niet door zijn vrouw, maar door de sociale omgeving, zoals zijn broers, zussen en ouders. (Hewlett, 1993)
Effecten van migratie op vaderschap
Een land met zijn geschiedenis en cultuur biedt een kader waarbinnen duidelijk is volgens welke geschreven en ongeschreven regels je je leven inricht en op welke manier je met elkaar omgaat. Deze afspraken zijn vooral duidelijk in op het collectief gerichte culturen. Een migratie van een wij-gerichte naar een ik-gerichte cultuur heeft dan ook ingrijpende gevolgen. Want als je gewend bent om met ouders, grootouders, ooms en tantes, broers en zussen te overleggen en besluiten te nemen ten aanzien van bijvoorbeeld je kinderen, hoe zet je dat voort na een migratie? Hoe kun je je familie blijven helpen? En hoe kan je familie jou beschermen in een omgeving waar ze zelf niet zijn en ook geen weet van hebben? De effecten van migratie op het reilen en zeilen in een familie is een blinde vlek voor migranten zelf maar ook voor Nederlanders die geneigd zijn om vanuit het kerngezin te redeneren. (Tjin A Djie & Zwaan, 2013)
Bijvoorbeeld, een Marokkaanse vader in de oorspronkelijke context is wel gezinshoofd, maar zijn moeder staat aan het hoofd van de grootfamilie. De rol van een Marokkaanse moeder verandert namelijk zodra ze kleinkinderen krijgt. Zij krijgt dan de hoogste positie in de hiërarchie en stuurt de familie aan. Na migratie met zijn gezin ver weg van zijn moeder, ontbeert een Marokkaanse vader deze familiesteun.
Vaders in Afro-Caribische gemeenschappen zijn tot op de dag van vandaag vaak niet betrokken bij de opvoeding van hun kinderen, ook niet in het land van herkomst. In de tijd van de slavernij, na de gedwongen migratie vanuit Afrika, werden ze volledig afgezonderd van hun kinderen; er was geen sprake van een gewoon gezinsleven. Dat patroon heeft zich verankerd in de cultuur. (Girigori, 2015)
Kinder- en jeugdpsychiater Sita Somers beschreef het volgende voorbeeld van een migrantenvader uit haar praktijk: ‘Een Irakese vader was getraumati-seerd en leed er zelf onder dat hij zijn kinderen sloeg. Ik onderzocht met hem wat de rooie knop was, opdat hij als hij wist wat dat was er op tijd uit zou kunnen stappen. Hij vond zichzelf niets meer waard en dacht geen respect meer van zijn kinderen te krijgen, omdat hij het niet verdiende.
De verwachting die hij had van het kind was respect te ontvangen, en dat het stil was als de vader de kamer binnenkwam. Zijn opvatting over wat je aan je kind zou moeten geven om het respect te verdienen, was materiële welvaart.
Toen ben ik met de man zijn huizen gaan tekenen. Eerst zijn huis in Nederland en daarna zijn huis in Irak. Het huis in Irak was op een grote compound met veel kamers. Er was een aparte kamer waar de kinderen speelden en een aparte kamer waar de vader meestal zat. In Nederland woonde het gezin in een eengezinswoning waar iedereen zich altijd in dezelfde ruimte bevond. Er was zelfs een open keuken. We legden de twee tekeningen naast elkaar en de man realiseerde zich dat het niet te doen is om in de Nederlandse context dezelfde verwachting te hebben als in de Iraakse. Want je kunt niet van een kind verlangen de hele dag stil te zijn, als je steeds in dezelfde ruimte bent.
Vervolgens konden we gaan nadenken over hoe de verhollandste kinderen van de man respect voor hem tonen in de Nederlandse context. Want ze hebben wel respect maar ze tonen het anders. Na dit voorwerk was de man klaar om met zijn eigen traumatherapie aan de slag te gaan, want eerder lukte dat nog niet.’ (Somers, Tjin A Djie & Zwaan, 2012)
Het is belangrijk dat het functioneren van kinderen in (migranten)gezinnen en de rol van vaders in het licht van de cultuur en de (migratie)geschiedenis worden beschouwd en onderzocht. Enerzijds zijn autochtone vaders door hierboven beschreven historische ontwikkelingen en de individualisering van de samenleving die hiermee gepaard ging, ontdaan van hun natuurlijke rol in een familiesysteem.
Anderzijds zijn migrantenvaders door hun migratiegeschiedenis genood-zaakt om hun natuurlijke plek in het familienetwerk in onze ik-gerichte samenleving op een nieuwe manier vorm te geven.
Meer aandacht voor en inzicht in de kwetsbare positie van vaders, en het actief betrekken van vaders in hulptrajecten, ook en juist als het niet voor de hand ligt, kan bijdragen aan het welzijn en een gezonde ontwikkeling van kinderen.
Samenvatting
In toenemende mate wordt erkend dat er een relatie bestaat tussen de afwezigheid van een vader en obstakels en problemen in de ontwikkeling van het kind. Echter, door historische en maatschappelijke ontwikkelingen wordt het belang van vaderschap al decennia lang ondergewaardeerd. Moeders zouden de belangrijkere en onmisbare factor zijn in de opvoeding van kinderen.
Cultureel bepaalde en historisch gegroeide verschillen in de wijze waarop families zijn georganiseerd geven inzicht in de oorsprong van de marginale positie van vaders en de impact van migratie op de rol van de vader in een familiesysteem. Herwaardering en betrekken van de vader van kinderen in de therapieruimte is essentieel, voor het welzijn van zijn kinderen en dat van hun moeder, die er veelal alleen voor staat.
Kitlyn Tjin A Djie is transcultureel systeemtherapeut en opleider. Ze heeft het beschermjassenmodel ontwikkeld als antwoord op het lineaire westerse witte individu-denken in de jeugdzorg. Ze is eigenaar van Bureau Beschermjassen en biedt training en opleiding over de toepassing van het gedachtegoed in zorg, onderwijs en welzijnssectoren. Ze schreef samen met Zwaan diverse boeken over Beschermjassen. www.beschermjassen.nl. Email: k.tjinadjie@chello.nl
Irene Zwaan is ontwikkelingssocioloog en schrijver, en heeft expertise op het gebied van emancipatie en diversiteit. Ze publiceert over in- en uitsluitingsmechanismen in de samenleving en zet zich onder andere in voor herwaardering van het belang van vaderschap in de maatschappij. Ze werkt samen met Tjin A Djie aan de ontwikkeling en beschrijving van het beschermjassenmodel. www.irenezwaan.nl; www.vadersaanwezig.nl.
Email: info@irenezwaan.nl
Literatuur
Boszormenyi-Nagy (1987). Foundations of contextual therapy: collected papers of Ivan Boszormenyi-Nagy. New York: Brunner/Mazel.
Dijkstra, P.A. (2003). Het zit in de familie Oratie ter gelegenheid van de aanvaarding van de leerstoel Verwantschapsdemografie aan de Universiteit van Utrecht.
Effting, M., Nicolasen, L., & Stoffelen, A. (2011). Schieten, het enige waar hij goed in was. De Volkskrant, 16 april 2011.
Girigori, O.J. (2015). Father Absence: The consequences for reproductive behavior and mating strategies among females. Groningen: Rijksuniversiteit Groningen.
Helberg, G.O., & Zwaan, I. (2013) ‘Vader moet vader zijn, geen tweede moeder’ De Volkskrant, 1 mei 2013.
Hewlett, B.S. (1993). Intimate Fathers: The nature and context of Aka Pygmy Paternal Infant Care. Michigan: University of Michigan Press.
Jessurun, C.M. (2004). Hoe meer verschillen, hoe meer vreugd. In R. Beunderman, A. Savenije, M. Mattheijer & P. Willems (red.), Meer kleur in de jeugd GGZ, Assen: Koninklijke Van Gorcum.
Leap, D. (2012). Strong link between fatherlessness and family disfunction confirmed. Thetrumpet.com, 19 april 2012.
Mitscherlich, A. (1974). Op weg naar een vaderloze maatschappij Sociaal-psychologische verkenningen. Deventer: Van Loghum Slaterus.
Romijn, G., De Graaf, I., & De Jonge, M. (2010). Kwetsbare kinderen. Literatuurstudie over verhoogde risicogroepen onder kinderen van ouders met psychische of verslavingsproblemen. Utrecht: Trimbos-instituut.
Sault, N. (1995). Many mothers, many fathers: The meaning of parenting around the world. Paper read at ethics, public policy and the future of the familiy. Santa Clara (CAL): Santa Clara University.
Schutzenberger, A.A. (1998). The Ancestor Syndrome: Transgenerational Psychotherapy and the Hidden Links in the Family Tree. Oxford (UK): Routledge.
Somers, S., Tjin A Djie, K., & Zwaan, I. (2012). De therapeut als edelsmid. Interculturele diagnostiek bij kinderen en jongeren. http://www.intercultureelvakmanschap.nl/assets/cms/File/katern%204_zw_v2.pdf
Tavecchio, L., & Bos, H. (red.)(2011). Inleiding op het themanummer Vaderschap, rol van vaders in opvoeding van kinderen en diversiteit in vaderschap. Pedagogiek, wetenschappelijk forum voor opvoeding, onderwijs en vorming, 31 (1). Assen: Koninklijke Van Gorcum.
Tavecchio, L. (2012). De vicieuze cirkel van de intergenerationele overdracht van vaderlijke afwezigheid. Kind en Adolescent Review, 19 (4).
Tjin A Djie, K., & Zwaan, I. (2013). Beschermjassen, transculturele hulp aan families Assen: Koninklijke Van Gorcum (4e herziene druk).
Tjin A Djie, K., & Zwaan, I. (2012). Beschermjassen als baken voor intercultureel werken. Mobiliseren van de eigen oplossingsstrategieën van familiesystemen. In M. Berk, K. Verhaar & A. Hoogenboom (red.) De jeugdprofessional in ontwikkeling. Alphen: Kluwer.
Zwaan, I. (2013). De afwezige vader bestaat niet en waarom vaders niet moeten moederen Amsterdam: Bert Bakker-Prometheus.