Inleiding

De gruwelijke dood van de driejarige peuter Savanna, die na extreme verwaarlozing en mishandeling in september 2004 dood gevonden werd en de daarop volgende maatschappelijke verontwaardiging over het falen van de hulpverlening hebben mijns inziens bijgedragen aan een angstcultuur binnen het werk in de jeugd-GGZ. De onmacht van hulpverleners om zulk groot kinderleed te kunnen voorkomen is een harde confrontatie met de werkelijkheid.

     Kindermishandeling, misbruik of emotionele verwaarlozing mogen niet worden onderschat. Tegelijkertijd lijkt het allermoeilijkste te zijn om goed contact te houden met deze multiprobleem gezinnen. Niet alleen zijn therapeuten bang voor falend hulpverlenerschap, ook is er bij ouders grote angst voor de macht van instanties. Deze gezinnen kennen bijna zonder uitzondering veel afgebroken hulpverlening. Zij zijn bang dat als ze eerlijk zijn een uithuis-plaatsing volgt. Soms hebben ze dat al eens meegemaakt. Het is een pijnlijke ervaring als kinderen onverwacht van school worden gehaald en niet meer thuis komen. De loyaliteit van misbruikte, verwaarloosde of mishandelde kinderen is enorm sterk. In sommige situaties is een uithuisplaatsing levensreddend. In andere situaties is het een traumatische ervaring erbij.

     Van belang is dat hulpverleners in een open werksfeer met elkaar kunnen afwegen wat in welke situatie het beste lijkt, en daarover ook met het gezin in gesprek proberen te komen.

 

Dilemma’s rond de beslissing tot huisplaatsen

‘Kindermishandeling of verwaarlozing betreft verschillende vormen van voor het kind bedreigende en gewelddadige interacties van fysieke, psychische of seksuele aard’, is de definitie uit de Wet op de Jeugdzorg die sinds 1 januari 2005 van kracht is. Kenmerkend is dat het gaat om gedragingen die deel uitmaken van het opvoedingspatroon van de ouders en door hun stelselmatig karakter schade veroorzaken. Daarbij is het niet noodzakelijk dat ouders hun kinderen bewust slecht behandelen. In veel gevallen hebben zij geen erg in de schadelijke gevolgen van hun gedrag voor het kind.

     Hulpverleners zijn verantwoordelijk voor de signalering, diagnostiek en aanpak van kindermishandeling of verwaarlozing. Die verantwoordelijkheid is extra lastig als gewerkt wordt met gezinnen die bang en wantrouwend zijn. Soms kan er binnen mijn team discussie zijn over de noodzaak om wel of geen melding te doen bij De Raad voor de Kinderbescherming. Soms kan een melding en uithuisplaatsing niet worden vermeden. De discussie over wat het beste is kan aan ouders worden voorgelegd, met daarbij de expliciete uitnodiging dat je samen met de ouders en het gezin wilt werken aan verbetering van de situatie, waardoor een melding misschien niet nodig zal blijken of niet per se hoeft te leiden tot uithuisplaatsing. Op die manier kan de beslissing over wel of niet melden, ouders te motiveren die moeite hebben om de werkelijkheid of de gevolgen van hun daden onder ogen te zien.

     Toen kinderrechter Anita Leeser in 2005 met pensioen ging, zocht ze tien kinderen op die ze gedurende haar loopbaan uit huis had geplaatst, om te horen hoe het hen was vergaan (De Fauwe, 2010). Ze bevestigt het idee dat er nooit één goede oplossing is. Zij beschrijft het grote dilemma dat kinderen graag thuis willen wonen bij hun ouders én dat de kindermishandeling stopt. Als het uit huis wordt geplaatst hoe kan de relatie met biologische en pleegouders verbeteren? Hoe kan een biologische ouder nadrukkelijk betrokken blijven bij de opvoeding? Het is belangrijk dat het kind weet waar het vandaan komt, wie zijn eigen ouders zijn en soms ook wat zijn eigen cultuur is. Want waar je bij hoort, bepaalt ook wie je bent.

     Leeser stelt dat tehuizen nooit hetzelfde zijn als een gezin. Leven binnen de hekken van een kinderbeschermingscomplex heeft vaak weinig te maken met het leven daarbuiten. Ook beschrijft ze hoe ze als kinderrechter probeerde biologische ouders te helpen hun machteloosheid toe te geven, ook al kwam die soms meer voort uit de omstandigheden dan uit henzelf. Ze beschrijft dat in moeilijke gezinnen nergens over gesproken wordt en dat er ook vaak weinig besef is dat er iets uitzonderlijks aan de hand is. ‘Wij wilden alles zelf zo normaal mogelijk doen en zolang je buitenshuis normaal deed, was alles normaal. Niemand wist hoe het er bij ons aan toe ging.’ (De Fauwe, 2010, p. 132)

     De verhalen van Leeser bevestigen mijn idee dat er aan iedere ‘oplossing’ voor- en nadelen zitten en dat in iedere casus weer opnieuw afwegingen gemaakt moeten worden wat in deze situatie het beste lijkt. Kan een ouder zelf de verantwoordelijkheid dragen voor zichzelf, zijn of haar kind voor wat betreft huisvesting, eten, veiligheid, bescherming, beschikbaarheid etc. (Muller & Bakker, 2009)? Is het een oplossing als een ouder een tijdje uit huis gaat? Moet het kind uit huis worden geplaatst?

     In dit artikel worden verschillende perspectieven belicht die kunnen bijdragen aan het krijgen en behouden van een goede werkrelatie, vanuit een mentaliseren bevorderend kader.

 

Wat is mentaliseren en wat is MBT-F?

In Mentaliseren Bevorderende Therapie voor Families(MBT-F) staat mentaliseren centraal. Mentaliseren is het vermogen om het gedrag van jezelf en de ander te kunnen interpreteren in termen van motieven, gedachten, wensen, verlangens en gevoelens (Allen e.a., 2008; Allen & Fonagy, 2006). De MBT-F is met name ontwikkeld door Fonagy, Target, Fearon en collega’s (2006) die een eerste geprotocoliseerde behandeling hebben geschreven.

     Multiprobleemgezinnen kenmerken zich door onveilige gehechtheidsrelaties en een matig of gebrekkig mentaliserend vermogen. De gezinsleden hebben frequent problemen met zichzelf en anderen en voelen zich snel gespannen (angstig, boos). In multiprobleemgezinnen zijn er meer dan gemiddeld momenten van stress of uitputting. Dit hangt vaak samen met lastige sociale omstandigheden die zowel sociale, economische als ouderschapsrisico’s met zich meebrengen (Fonagy & Higgit, 2007).

     Ook het gebruik van drank of drugs, lichamelijke uitputting, actuele trauma’s of trauma’s in de voorgeschiedenis kunnen extra stress veroorzaken. Als je gespannen bent, wordt het moeilijker om te blijven nadenken over wat je zelf voelt of wilt, en om in te schatten wat de bedoeling van een ander zou kunnen zijn: het mentaliseren staat dan dus onder druk. Dit kan er dan toe leiden dat iemand van zichzelf niet goed begrijpt waardoor hij zich zo voelt of doet zoals hij doet. Of dat agressief gereageerd wordt op een ander omdat alleen nog maar gereageerd kan worden op wat gezien wordt en er niet goed meer nagedacht wordt over andere verklaringen voor het gedrag van de ander.

     In MBT-F leren gezinsleden meer te blijven nadenken over hun eigen gevoelens en die van anderen, en te kunnen stilstaan bij wat er door hen heen gaat, ook in emotioneel spannende situaties. Dit heet mentaliseren. Als iemand beter kan mentaliseren, lukt het beter om af te stemmen, voorspelbaar te blijven en de communicatie open te houden. Leren mentaliseren is dan ook een belangrijk uitgangspunt in de behandeling. MBT is gebaseerd op de hechtingstheorie.

     De focus van mentaliserende gezinstherapie is het weer op gang brengen van mentaliserende processen in het gezin (Muller& ten Kate, 2008). Ruimte geven aan het bestaan van meerdere perspectieven, in combinatie met het bewust worden van verschillen in ieders beleving, stimuleert de interesse in elkaar en geeft betekenis aan vaak als zinloos of kwetsend ervaren gedrag in de interactie. Door de moeite om emoties te reguleren en door een gebrek aan mentaliserend vermogen als gevolg van een hoog stressniveau zijn veel voorkomende problemen in deze multiprobleem gezinnen:

* emotionele onbeschikbaarheid;

* bedreigend of onvoorspelbaar gedrag;

* onduidelijke grenzen;

* rolverwarring;

* moeite met inschatten van intenties van anderen;

* onvermogen van ouders om het ontwikkelingsniveau van hun kind in te

   schatten;

* een incongruente communicatie (Madigan e.a., 2006; Benoit, 2010).

Deze thema’s moeten in de behandeling dan ook allemaal impliciet en expliciet aan bod komen.

 

De houding van een MBT-F-therapeut

Voor de MBT-F-gezinstherapeut is het de opdracht om te proberen een goede werkrelatie te krijgen met deze multiprobleemgezinnen, vanuit een niet (ver-) oordelende, steunende, nieuwsgierige, niet alwetende houding en indien nodig outreachend. Het dilemma van wel of niet ingrijpen in het gezin kan deze aspecten in de relatie zeer onder druk zetten. Door me te realiseren dat ik zelf in mijn leven, binnen dierbare relaties, ook domme dingen heb gedaan of fouten heb gemaakt waar ik niet trots op ben, lukt het mij vaak om werkelijk niet veroordelend te zijn. Zowel het geloof in de kracht van gehechtheid als het besef van de feilbaarheid van ieder mens helpen mij te werken met deze gezinnen. In de houding van de MBT-therapeut is echtheid en congruentie essentieel. Ouders die zelf veel tekort zijn gekomen hebben vaak moeite om een goede opvoeder te zijn. Zij zijn vaak onmachtig, hebben zelf problemen met het reguleren van hun emoties en zijn zelf weinig gezien en begrepen (Muller & Bakker, 2009).

     Ook dient de therapeut begrensd te zijn in eigen gevoelens en gemarkeerd (begrensd) te spiegelen: laten weten dat je de cliënt hebt gehoord en begrepen, maar dat je eigen gevoelens en gedachtes verschillen van zijn of haar beleving (Muller & ten Kate, 2008). Daarbij moeten de realiteit en de soms vreselijke vermoedens over misbruik die er zijn wel ter sprake gebracht worden. Voor de therapeutische relatie is daarbij van belang tentatief te blijven en steeds een betrokken en nieuwsgierige houding aan te nemen. Als cliënten merken dat de therapeut werkelijk geïnteresseerd is in wat er in hen omgaat, kunnen zij zelf gaan nadenken over zichzelf, de ander en de relatie tussen hen. Zeer lastig hierbij is om het spanningsniveau, de arousal goed te managen, omdat het bespreekbaar maken van geheimen, conflicten, beschamende of beschuldigende zaken zo kwetsbaar maken en spanningsvol zijn.

     Naast het belang van het bespreekbaar maken van vermoedens van misbruik of misstanden, ben ik de laatste jaren steeds meer gaan beseffen dat ook in de situaties waarbij een kind al uit huis geplaatst is, het nog steeds biologische ouders heeft en er aandacht besteed moet worden aan deze relatie en aan de verhouding tussen pleegouders en biologische ouders. Ook als een adolescent bijvoorbeeld op een leefgroep is geplaatst blijkt gezinstherapie om het contact te herstellen of de pijn over wat er gebeurd is te delen zeer waardevol. Soms ook kun je een gezin waarbij een kind uit huis is geplaatst helpen zich zo te ontwikkelen dat ze het echt beter kunnen doen in de toekomst en er toegewerkt kan worden naar terugplaatsing.

 

Giovanni

Giovanni is acht jaar. Hij is een jaar opgenomen geweest in de jeugdpsychiatrie vanwege ernstige gedragsproblemen. Nadat hij weer thuis kwam wonen is hij na korte tijd weer uit huis geplaatst en in een pleeggezin geplaatst vanwege mishandeling door zowel vader en zijn acht  jaar oudere zus en vanwege de toename van zijn gedragsproblemen. Zijn zus werd tegelijkertijd opgenomen op een jeugdpsychiatrische afdeling vanwege o.a. impulsdoorbraken en ook ernstige gedragsproblemen. Als ik Giovanni voor het eerst spreek, in het kader van onderzoek naar zijn groeiende angsten, blijkt hij met name heel bang te zijn dat hij nooit meer thuis kan wonen. Hij weet niet of hij nog ooit terug naar huis mag, maar het is zijn grootste wens.

     Ik besluit na overleg met de gezinsvoogd dat ik gezinsgesprekken ga starten om het feit te verwerken dat de gezinsleden al zo lang niet meer bij elkaar wonen, en in gesprek te komen over het huiselijk geweld dat heeft plaatsgevonden en of ze ooit nog bij elkaar zullen wonen. In overleg met de pleegmoeder besluiten we dat zij ook deelneemt aan de gezinsgesprekken. Zo kan ze indien nodig er nog thuis met Giovanni over praten. Ook heeft zij veel goede ideeën over opvoeden, contact houden en aansturen en zou zij als een model kunnen fungeren voor ouders. Alle partijen stemmen in met dit idee. Ik ga met hen werken vanuit een MBT-F kader. Giovanni zelf gaat deelnemen aan een psycho-motore groepstherapie van mijn collega’s gericht op het vergroten van de emotieregulatie. Alvorens gezinsgesprekken te starten heb ik een aantal gesprekken met de ouders om de vertrouwensband op te bouwen en de mogelijkheden en onmogelijkheden in te schatten. De ouders moeten zich gehoord en gezien voelen om hun eigen affecten te kunnen reguleren en ruimte te kunnen maken voor het nadenken over hun kinderen.

 

Stilstaan bij ouderschapsverwachtingen

De ouders van Giovanni wantrouwden hulpverleners die hun kinderen van hen ‘hadden afgepakt’. Doordat ik in mijn onderzoek naar hun zoon zijn liefde voor hen als ouders had erkend, voelden ze zich als ouders gezien. Het lukte voorzichtig om met hen te praten over de huidige situatie, hun boosheid naar hulpverleners, maar ook hun verdriet over het verlies van hun kinderen en hun schaamte over dat het mis was gegaan. Het was voor het eerst dat zij hierover met elkaar en met een hulpverlener spraken.

     Ik kon met hen stilstaan bij hoe zij over zichzelf als ouders dachten. Daarbij probeerden we te kijken naar hoe het geweest was en met welke verwachtingen zij aan het ouderschap waren begonnen. Vader besefte dat er veel kapot was gegaan door zijn agressieve optreden als gevolg van te veel alcoholgebruik, en dat zijn idealen over kinderen hebben niet waren uitgekomen. Zijn zelfbeeld als vader was zeer negatief geworden. Hij schaamde zich. Ik verzachte dit gevoel niet, maar kon hem laten merken dat ik dat begreep. Wat gebeurd is, is gebeurd en kan niet worden teruggedraaid, maar vader kan alsnog de verantwoordelijk-heid nemen voor zijn aandeel in de problemen. Kenmerkend voor MBT-F is dat de realiteit verdragen wordt. (Muller e.a., in druk)

     Het zich verplaatsen in het perspectief van hun kinderen is specifiek voor MBT-F en dit was volledig nieuw voor ouders. Ik vroeg vader of hij enig idee had hoe het voor zijn kinderen was geweest. Vader wist het niet goed. Moeder gaf aan dat ze wist dat met name Giovanni erg bang voor vader was geweest. Ik besprak met ouders dat het me belangrijk leek om dit onderwerp met Giovanni erbij te bespreken.

 

Werken in het hier en nu

In het gezinsgesprek dat daarop volgde, vroegen we het Giovanni. Hij kon, met steun van moeder, vertellen dat hij heel bang was geweest voor vader. Dit raakte vader enorm. Het was voor het eerst dat hierover gesproken kon worden en dat gevoelens hierover werden gedeeld.

     In de zitting zette ik het gesprek stil: Ik zei Giovanni dat ik zag dat hij naar de grond keek en niemand aan durfde te kijken en dat ik dacht dat hij het heel moeilijk vond om dit te zeggen Giovanni beaamde dit. Ik benadrukte dat hij zich nu blijkbaar wel veilig genoeg voelde om dit tegen zijn vader te durven zeggen, waarmee ik op metaniveau probeerde aan te geven dat als je elkaar vertrouwt er openheid kan zijn in de interactie. Vervolgens vroeg ik Giovanni of hij had gezien wat het effect van zijn woorden was op zijn vader. Vader had tranen in zijn ogen. Giovanni zag dit. Ik vroeg vader wat het voor hem betekende wat zijn zoon had gezegd. Vader kon zeggen dat hij zich erg schaamde voor wat er gebeurd was en dat hij het heel erg vond voor zijn zoon, zijn dochter, zijn vrouw en ook voor zichzelf. Hij sprak het verlangen uit naar een nieuwe kans om te bewijzen dat het echt anders zou kunnen gaan.

Bij iedereen kan een tijdelijk, gedeeltelijk of geheel onvermogen ontstaan tot mentaliseren. Dit gebeurt bijvoorbeeld in emotionele situaties. In multiprobleem gezinnen kunnen emoties hoog oplopen zonder dat er over gementaliseerd wordt. Er wordt niet meer naar elkaar gekeken, geluisterd of gepoogd begrip voor elkaar op te brengen en vanuit dit begrip weer te zoeken naar verbinding. Door het gesprek te stoppen en stil te staan, woorden te geven aan wat er gebeurt (de ‘stop and stand’-techniek) wordt geprobeerd het mentaliseren te bevorderen. Daarbij kan de therapeut  een model zijn in het spiegelen van emoties, zonder te vervallen in invullen of interpreteren, maar steeds een vragende houding te houden.

 

Intergenerationele thema’s of herhaling van trauma bespreekbaar maken

Het vermogen van ouders om hun eigen gevoelens en innerlijk te kunnen accepteren en reguleren maakt het hen mogelijk hun kinderen te helpen om hun emotieregulatie en mentaliserend vermogen te ontwikkelen (Slade, 2010). Daarbij worden ouders gestimuleerd om gedachten en gevoelens na te gaan van zichzelf of hun kind. Gedrag wordt vooral besproken in het licht van de mogelijke betekenis of oorsprong ervan.

De keer daarop bespraken we dat Giovanni zelf soms zo agressief kan doen op school waardoor hij soms wordt weggestuurd. Ik vroeg hem hoe de kinderen zich zouden voelen als hij zo dreigend doet. Hij besefte ineens dat hij ze dan ook bang maakt en werd daar heel stil van. Vader leefde met zijn zoon mee en zei dat als hij kon leren om niet zo boos te worden, zijn zoon dat ook kon leren.

     Met moeder ging ik in gesprek over haar ervaringen als kind die mogelijk een rol speelden in haar opvoedingsstijl later. Ze ging inzien dat ze haar kinderen alles had willen geven wat zij niet had gehad, maar daarin ook zo was door-geslagen dat ze geen grenzen meer had kunnen geven en daardoor ook het contact met haar kinderen was kwijtgeraakt.

 

Onderlinge nieuwsgierigheid en mentaliseren bevorderen

In een onveilige hechtingsrelatie tussen een kind en diens ouder hebben beiden vaak niet of slecht woorden leren geven aan wat ze voelen, en wordt weinig gekeken naar anderen (Fonagy e.a., 2002). Om meer besef te krijgen over de samenhang tussen emoties, gedrag en gevoelens, zijn er oefeningen waardoor gezinsleden meer naar elkaar kijken en proberen betekenis te geven aan elkaars gedrag (Muller & ten Kate, 2008). In de gezinsgesprekken werd de oudere (cognitief beperkte) zus van Giovanni ook betrokken.

Aan Giovanni, zijn zus, ouders en pleegmoeder vroeg ik alle emoties op te noemen die ze kenden. Ik schreef ze op en deed ze in een hoge hoed. Iedereen trok om de beurt een lootje en beeldde een gevoel uit, waarbij de anderen moesten raden welk gevoel het was. Tijdens zo’n oefening zijn er vaak momenten dat iemand een bepaalde emotie heeft die in het raadspelletje meegenomen kan worden: ‘hoe denk je dat .. zich nu voelt, hoe zie je dat, wist je dat anderen dat aan je konden zien’, et cetera. Zo worden expliciete en impliciete mentaliserende processen gestimuleerd. De wisselwerking tussen gedachten, intenties, verwachtingen en gevoelens kan worden geëxploreerd.

De focus van de therapeut is steeds de huidige mentale toestanden van de cliënten en van zichzelf. Waar mogelijk wordt goed mentaliseren onderstreept en gecomplimenteerd, en benadrukt dat kijken naar elkaar, elkaar kunnen aanvoelen en begrijpen, helpt om meer rekening met elkaar te kunnen houden, waardoor de situatie en onderlinge relaties voorspelbare en dus ook veiliger worden (Muller & ten Kate, 2008).

     We proberen ouders nieuwsgierig te maken naar waarom ze doen zoals ze doen. Het gebruik van video-opnames (bijvoorbeeld van de eetsituatie thuis of van een gezinsgesprek) stimuleert dit reflectieve vermogen van ouders.

 

Psycho-educatie over het model en over ontwikkelingsmogelijkheden

Kenmerkend voor MBT-F is dat momenten van goed mentaliseren benadrukt en geprijsd worden en dat er steeds veel uitleg wordt gegeven over het model. Zo gaan gezinsleden beter begrijpen wat mentaliseren is en ook wanneer het stopt en waardoor. Daarnaast blijken veel ouders baat te hebben bij het bespreken van het ontwikkelingsniveau van hun kind, omdat ze soms niet goed weten wat passend is bij welke levensfase en zij hun kinderen bijvoorbeeld zeer overschatten. Een folder over wat een kind in welke ontwikkelingsfase gewoonlijk leert helpt daarbij. Voor de therapeut is ook nu belangrijk om niet normatief te zijn over wat ‘normaal’ is, maar om de ouders te doen beseffen dat een kind in ontwikkeling is en er daardoor soms een andere verklaring is voor zijn gedrag.

     Tot slot is er nog een praktische kant in het werken met multiprobleem gezinnen. Vaak zijn deze gezinnen geïsoleerd geraakt en is er nauwelijks een steunend netwerk. Deze gezinnen zijn vaak niet gewend om hulp te vragen of de vuile was buiten te hangen, waardoor in de omgeving geen hulpbronnen worden aangeboord. Het bespreekbaar maken van dit thema en het gezin te stimuleren om hulp te vragen genereert soms mooie, onverwachte situaties.

Giovanni gaat binnenkort weer thuis wonen. Zijn ouders hebben een nieuwe woning gekregen in een ander deel van de stad, waardoor er in huis voor beide kinderen een eigen slaapkamer is. De ouders hebben begrepen dat dit wenselijk is. De gedragsproblemen van Giovanni zijn sterk afgenomen, zijn angsten verdwenen, en hij kan zich beter handhaven op school, met de andere kinderen en qua leerstof. Vader is gestopt met drinken en is niet meer agressief. Hij is betrokken bij de opvoeding en bij het gezin en blij met de herkansing die hij heeft gekregen. Moeder heeft begrepen hoe haar eigen traumatische jeugd heeft doorgewerkt in haar ouderschaps- en partnerstijl en kan steeds beter een scheiding aanbrengen tussen wat hoort bij toen en wat bij nu. Zus gaat begeleid op een kamer wonen, maar komt regelmatig op bezoek. Pleegouders en biologische ouders hebben steun aan elkaar en zullen ook na de terugkeer van Giovanni naar huis contact met elkaar houden. De gezinstherapie gaat nog een tijdje door, ondersteund door de ambulante hulpverlening en de gezinsvoogd. Wekelijks komt er een hulpverlener bij het gezin thuis. Doel van de MBT-F blijft het versterken van het mentaliserend vermogen over zichzelf, over de ander en over de onderlinge relatie – ook nu het stressniveau weer hoger zal zijn. Na vele jaren zullen Giovanni en ouders weer in één huis wonen en ook zus zal daar in- en uitvliegend ook haar plek weer moeten vinden.

 

Conclusie

Bij MBT-F is de therapeut gericht op het proces en minder op de inhoud. De interventies mikken niet op het oplossen van specifieke gezinsproblemen, maar op het bevorderen van mentaliseren door het hele gezin. Alle gezinsleden worden geholpen om hun uiteenlopende perspectieven te herkennen en te verwoorden. De therapeut zal vertrouwen moeten hebben in dit model waarbij begrijpen en begrip hebben centraal staan, in tegenstelling tot ingrijpen. Dit levert een intrinsieke spanning op in casussen waarbij vermoedens van misbruik zijn of waarbij beslissingen genomen moeten worden over uithuis- of terugplaatsing. De ervaringen van de laatste jaren geven veel hoop dat deze methode bij uitstek geschikt is in het werken met multiprobleem gezinnen. Er treden blijvende veranderingen op in de interactie tussen gezinsleden en het systeem gaat zelf oplossingen bedenken voor hun problemen (empowerment).

     Daarbij is, het politieke geweld van bezuinigingen ten spijt, een langdurige behandeling nodig om te helpen veranderingen te bestendigen. Een DBC voor de behandeling van multiprobleemgezinnen is helaas nog niet gangbaar. Zoeken naar steunende sociale netwerken is essentieel, zoals bijvoorbeeld binnen een kerkgemeenschap, om de geïsoleerde positie van deze gezinnen te doorbreken.

     Steun kan ook worden gezocht in een vorm van ondersteuning door pleegouders, als weekendgezin, waardoor een kind niet opnieuw afscheid hoeft te nemen van mensen die soms jarenlang voor hem hebben gezorgd, en ouders weer even bij kunnen komen zodat ze niet vervallen in de door stress gekenmerkte gezinssituatie.

 

Samenvatting

In dit artikel worden enkele dilemma’s besproken over hoe moeilijk het is om contact te houden met gezinnen waarbij er gedacht wordt aan een uithuis-plaatsing vanwege de veiligheid, of waarbij er reeds een uithuisplaatsing heeft plaats gevonden. De werkwijze en houding van de MBT-F therapeut wordt beschreven aan de hand van een casus.

 

 

Literatuur

Allen, J.G., Fonagy, P., & Bateman, A.W. (2008) Mentaliseren in de Klinische Praktijk Amsterdam: Nieuwezijds.

Allen, J.G., & Fonagy, P. (Eds.) (2006). Handboek Mentalization-Based Treatment. Amsterdam: Nieuwezijds.

Baruch, G., Fonagy, P., & Robins, D. (ed.) (2007). Reaching the Hard to Reach: Evidence-based Funding Priorities for Intervention and Research. West-Sussex: John Wiley & Sons.

Benoit, D. (2010). Modified Interaction Guidance. Cursus Handout, Rivierduinen.

Coninck, H. de (1999). In Familie duurt een mensenleven lang, samengesteld door M. Wigman. Amsterdam: Bert Bakker.

Fauwe, L. de (2010). Een moeilijke jeugd; De zoektocht van Anita Leeser, kinderrechter. Amsterdam: Bert Bakker.

Fonagy, P., Gergely, G., Jurist, E., & Target, M. (2002). Affect regulation, mentalization, and the development of the Self. New York: Other Press.

Madigan, S., Hawkins, E., Goldberg, S., & Benoit, D. (2006). Reduction of disrupted caregiver behaviour using Modified Interaction Guidance. Infant Mental Health Journal, 27 (5), 509-527.

Muller, N., & Kate, C. ten (2008). Mentaliseren Bevorderende Therapie in relaties en gezinnen. Tijdschrift voor systeemtherapie, 3, 117-132.

Muller, N., & Bakker, T. (2009). Oog voor de ouders: Diagnostiek van de hechtingsrelatie tussen ouders en kinderen en het mentaliserend vermogen van ouders. Tijdschrift voor Kinder- en Jeugdpsychotherapie, 39 (3), 65-79.

Muller, N., Gerits, L., & Siecker, I. (2012, in press). Mentalization-based Therapies with Adopted Children and their Families, in N. Midgley & I. Vrouva (ed.), Minding the Child: Mentalization-based interventions with children, young people and their families, Londen: Routledge Taylor & Francis Group.

Slade, A. (2010). Reflective Parenting Programs: Theory and Development. Psychoanalytic Inquiry, 26 (4), 640-657.