Genderdysforie bij kinderen en jongeren
Uit: Tijdschrift voor Kinder- en Jeugdpsychotherapie 1 2017Inleiding: signalen al op jonge leeftijd
Genderdysforie: je komt het begrip – en van alles wat ermee samenhangt – de laatste tijd bijna dagelijks tegen in kranten en documentaires op tv. Ook jongere kinderen hebben tegenwoordig vaak weleens gehoord van gender-dysforie. Op tv via ‘Hij is een zij’, ‘Geslacht’ of ‘Genderbende’. Of via talloze filmpjes op YouTube. Er zijn discussies over het invoeren van genderneutrale toiletten in openbare gebouwen. De NS stopt met ‘dames en heren’, en gaat over op ‘beste reizigers’.
Tot niet zo lang geleden sprak men over ‘geboren zijn in het verkeerde lichaam’ en ‘transseksuelen’. Mensen konden een geslachtsaanpassende behandeling ondergaan, met hormonen en ingewikkelde operaties. Wilde je ook voor de wet van geslacht veranderen dan moesten tot 2014 de voor de voortplanting noodzakelijke organen (testes, ovaria en baarmoeder) worden verwijderd zodat het zeker was dat je nooit meer zelf kinderen kon krijgen. Onlangs werd er in de krant (AD, 2017) aandacht besteed aan de geboorte van een kind uit een vader. Tegenwoordig is er een bonte waaier aan terminologie: genderidentiteit, genderdiversiteit, genderneutraal, gender-identiteitsstoornis, genderdysforie (en zeg je nu ‘djender’ of zeg je ‘ggender?) Nog zo’n rijtje woorden: binair, non binair, transgender, cis gender, fluid, queer, transman en transvrouw, transjongen en transmeisje, intersekse. En ook: heteroseksueel, homoseksueel, biseksueel, transseksueel... Sommige woorden zijn synoniem, of wordt er toch net iets anders mee bedoeld? Is het een spectrum met twee polen: man en vrouw, waartussen ieder zich ergens bevindt of zijn er ook mensen die beide zijn of er helemaal buiten vallen?
In de media en in wetenschappelijke artikelen gaat het vaak over volwassenen. Maar wij in de jeugd-GGZ weten dat, zoals zo vaak het geval is, de symptomen/signalen op veel jongere leeftijd beginnen. Vaak al ruim voor de puberteit.
Genderteam
Ongeveer tien jaar geleden werkte ik enige tijd als waarnemend kinder-psychiater in het genderteam jeugd van het VUmc. Voorjaar 2016 werd mij door mijn instelling gevraagd om samen met een aantal collega’s een team op te bouwen gericht op kinderen en jongeren (en hun gezinnen) met gender-identiteitsvragen. Het moest een specialistisch team worden met een combinatie van goede kennis en vaardigheden van de algemene jeugd-GGZ en daarnaast van de specifieke genderidentiteitsproblematiek. Het team bestaat inmiddels uit een aantal ervaringsdeskundige hulpverleners, een zestal ‘gewone’ professionals en een secretaresse. Het werkt ook nauw samen met een aantal ervaringsdeskundige vrijwilligers. Allemaal een paar uur per week verbonden aan dit team. En het aantal aanmeldingen blijft maar stijgen, zeker bij de jongere kinderen. We zien nu iedere week bijna twee voor ons nieuwe kinderen en jongeren.[1]
Ook in uw praktijk zult u waarschijnlijk kinderen en jongeren treffen die worstelen met hun genderidentiteit. Deze worsteling, waarvoor het kind zelf vaak nog geen woorden heeft, vindt meestal plaats in de stilte van een teruggetrokken, sociaal geïsoleerd, regelmatig gepest kind. Maar het kan ook verscholen gaan onder het agressieve, spanning zoekende en pestende gedrag van een puber. En er zijn transkinderen met leerstoornissen die niet passen bij hun gemeten intelligentie. Ook is er een opvallende comorbiditeit van ASS en genderdysforie (zie ook de artikelen van Anouk Balleur en van Ellen Holt in dit nummer). Maar mag je wel van comorbiditeit spreken? Zijn ASS en genderdysforie (GD) aandoeningen, stoornissen of ziektes? Of moeten we deze classificaties beschouwen als varianten van het standaard menstype? Mensen ‘met bijzondere talenten’ noemen sommigen met ASS zichzelf graag; hoe valt dan GD te beschouwen? Ernstige depressies en suïcidaliteit komen bij LHBT-jeugd (en volwassenen) veel vaker voor dan gemiddeld. Is dat ook comorbiditeit? Of vloeit de stemmingsstoornis voort uit het negatieve zelfbeeld dat veel kinderen met genderdysforie ontwikkelen? Uit hun langdurige gevoel onbegrepen of zelfs ongewenst te zijn? In de laatste Canal Parade tijdens de GayPride week in Amsterdam voer overigens voor het eerst een boot mee om aandacht voor dat ernstige probleem te vragen. Misschien zegt dat al voldoende.
Niet voor watjes
Een van de collega’s (zie ook het artikel van Gert Bekendam in dit nummer) zegt vaak: ‘genderdysforie is niet voor watjes’. Inderdaad: voor deze kinderen zijn sommige ontwikkelingstaken een extra zware opgave (zie ook het artikel daarover van Joep Roeffen). Hoe ervaar je het als jong kind als je merkt dat je anders bent en je je anders voelt dan de kinderen om je heen? Wat als je in verwarring raakt als de juf op school de kinderen aanspoort zich op te splitsen in de jongens en de meisjes? Als je dan spontaan naar het ‘verkeerde’ groepje loopt en je wordt uitgelachen of weggestuurd? En wat als je niet gelukkig bent met het ‘seksespecifieke’ speelgoed dat je op je verjaardag krijgt, maar ook je ouders niet wilt teleurstellen? Houd je dan steeds meer rekening met die anderen om niet op te vallen, ze niet aan je laten twijfelen? Of ben je bang dat je zelfs straf krijgt of weer afgewezen wordt? Je hoort er steeds niet bij. En dan zit je op school te piekeren en komt er van het leren niet zo veel terecht. En dan zeggen ze: ‘Je kunt het toch! Doe eens je best!’
En dan word je verliefd: je vraagt je af of je homo of lesbisch bent, maar zo voelt het toch helemaal niet? Want je voelt van jezelf dat je eigenlijk een meisje of jongen bent en dan ben je toch juist niét homoseksueel? Of misschien kun je je noch in een jongen, noch in een meisje echt verplaatsen: je hebt van allebei wel wat, maar toch voelt het anders. Kijk je naar jezelf in de spiegel in je blootje, dan zie je jezelf eigenlijk niet. Je ziet niet het lichaam dat bij jou past. Onder de douche zegt het jongetje naar boven kijkend tegen zijn moeder dat hij later ook zulke borsten wil en een baby in zijn buik. Hij wil die piemel helemaal niet, ‘ik knip hem af hoor’, zegt hij als hij wanhopig en boos is. En een voor het oog geslaagd transmeisje (een als jongen geboren kind dat al vanaf het zesde jaar als een meisje en in meisjeskleren door het leven gaat) noemt zichzelf ‘een stom piemeljoch’ als zij zich ongelukkig voelt omdat haar vriendinnetje niet met haar wil spelen. Hoe kan zij nu weten hoe ‘echte meisjes’ met elkaar spelen? Hoe denken deze kinderen dan over hun eigen sekse, als hun biologie afwijkt van hun gendergevoel, en wat doet dit met hun identiteitsopbouw?
Ouders en brusjes
Genderdysforie is niet voor watjes; dat geldt zeker ook voor de ouders en niet te vergeten de broertjes en zusjes van kinderen met genderdysforie, van transjongens en transmeisjes. Ouders worden soms sterk geconfronteerd met eigen identiteitsvragen die zijn blijven liggen in hun eigen adolescentie. Het jongen of meisje zijn van hun kind, het biologische geslacht, kan veel meer voor hen betekenen dan dat het gewoon hun kind is. We merken bijvoorbeeld dat ouders er soms veel moeite mee hebben als kinderen aangeven een andere, meer bij hun nieuwe genderrol passende naam te willen dragen. Ook in de naam die aan een kind gegeven is, kan meer dan één betekenis schuilgaan.
Soms liggen ouders niet op één lijn: zijn ze het onderling niet eens of ze mee moeten gaan met de wens van het kind, of vinden ze dat het tempo van verandering te hoog ligt. Er liggen extra valkuilen bij gescheiden ouders: als ouders vechten zien ze hun kinderen vaak geheel over het hoofd en kunnen ze het kind helemaal niet bijstaan in diens zoektocht, terwijl ze juist de ruimte moeten creëren voor het kind om zich optimaal te ontplooien. Moeilijker nog wordt het als het kind inzet van een vechtscheiding wordt. Ouderbegeleiding is hier veel meer dan psycho-educatie; het is echt oudertherapie die nodig is. Het komt voor dat broers of zussen op school worden geplaagd met het feit dat hun jongere broertje nu een meisje is. ‘Ben jij er ook zo een? Ben je soms homo?’ Tot nu toe bestaan er nergens brusjesgroepen voor deze kinderen.
De transitie van hun genderkind vergt aanpassing van het hele gezin. (zie ook het interview van Thomas Wormgoor met Winkie Sandberg elders in dit nummer) Ouders zullen vaak als de ambassadeur van hun kind moeten optreden: veel uitleg geven, soms erop aangesproken worden en zich in de verdediging gedrongen voelen. Ze hebben vaak veel opvoedingsvragen; de handelingsverlegenheid kan heel groot zijn. En bij wie kunnen ze terecht voor een goed advies? Zijn er trouwens niet heel veel verschillende meningen en opinies op dit gebied? ‘Het gaat vanzelf wel over, het is een fase.’ En van ‘je moet je kind de ruimte geven om te experimenteren met de andere rol’ tot ‘niet te veel laten gaan, want dan stimuleer je je kind onbedoeld in de verkeerde richting’.
Uit onderzoek (Steensma e.a., 2011) is gebleken dat de genderdysforie bij de meeste kinderen in de puberteit verdwijnt; kennelijk krijgen ze dan meer vrede met het lichaam waarin ze volwassen worden. Maar geldt dit wel voor alle kinderen? Ook voor die kinderen die al heel jong te kennen geven eigenlijk van het andere geslacht te zijn? Zijn die onderzoeken niet al te oud en te achterhaald? De praktijk lijkt ons te leren dat het bij die heel jonge kinderen vaker blijft bestaan; er is nieuw onderzoek nodig met beter omschreven groepen kinderen.
Veel ouders zeggen ons dat ze de periode tussen het (soms al op jonge leeftijd) vaststellen van genderdysforie en het in aanmerking kunnen komen voor puberteitsremmers heel moeilijk vinden. Ze worden ‘losgelaten’ door het genderteam van het ziekenhuis dat wel de gender-diagnostiek doet, maar daarnaast geen psychosociale begeleiding en psychiatrische behandeling kan geven. Regelmatig krijgen ze voor hen soms onwerkbare adviezen, maar durven daar niet tegen in te gaan omdat ze bang zijn dat hun kind dan niet meer voor behandeling in aanmerking komt. Zo bieden zij hun kind genderneutrale kleding aan terwijl het transmeisje beslist een roze jurkje wil dragen. Iedere ochtend hebben zij ruzie bij het aankleden. Wij merken dat deze ouders ons vaak erg dankbaar zijn dat wij met hen in gesprek willen gaan over de opvoedingsvraagstukken waar zij tegenaanlopen; vraagstukken waarop (nog) niemand het definitieve antwoord kan geven; misschien bestaat dat ook niet; het is immers altijd maatwerk.
Veel vragen
Er spelen nog veel meer vragen en dilemma’s omtrent genderdysforie in sommige gezinnen. Een aantal kinderen maakt in hun jeugd mee hoe een van hun ouders de transitie doormaakt (zie ook het artikel van Lindsey van der Vaart in dit nummer). Transgender volwassenen hebben immers soms al een gezin. Hoe beleven deze kinderen dat? Kunnen zij het begrijpen? Hoe kun je je als jongetje identificeren met een vader die verandert in een voor jou vreemde, maar toch ook heel vertrouwde vrouw? Wat gebeurt er dan in het huwelijk van je ouders? Veel van hen gaan scheiden. Iets waarvan je dacht dat het tenminste zeker was in het leven: je vader is een man en je moeder is een vrouw, verandert in iets voor jou ondenkbaars. Kan dat zomaar? Hoe moet je met deze ‘nieuwe’ ouder omgaan en hoe kun je deze belangrijke band behouden?
Alle kinderen in Nederland gaan naar school; het vult een groot deel van hun leven. Hoe is dat voor transjongens en -meisjes? (Zie ook het artikel van Gert Bekendam in dit nummer.) Accepteert school hen zoals ze zijn? Hoe verhoudt de levensbeschouwelijke visie van de school zich tot gender-problematiek (PthU, 2017)? Belangrijker nog: hoe gaat de betreffende leerkracht ermee om? Wanneer vertel je wat over je zelf, wanneer heb je je coming out? Lukt je dat alleen of zou je hierbij hulp willen hebben?
Uitdagingen voor de therapeut
Ook als therapeut word je je bij deze kinderen enorm bewust van je eigen genderidentiteit, van de enorme verstrengeling tussen lichaam en geest. En je raakt onder de indruk van de fundamentele maar ook alledaagse vraagstukken die in onze maatschappij samenhangen met het voor de buitenwereld man of vrouw zijn. Alledaagse keuzes voor het mannen- of vrouwentoilet bijvoorbeeld. Het zonder nadenken aankruisen van het hokje: man of vrouw, op formulieren waar het geslacht er toch helemaal niets toe doet. Hoe genderneutraal ben je eigenlijk zelf? Waarin zit jouw vooringenomenheid verborgen? Sommige collega’s vinden het zo moeilijk zich te verplaatsen in het wezen en de gevoelens van transkinderen dat ze zichzelf onbekwaam vinden om met hen te werken. Ze denken dat ze wel de angsten en de somberheid van transkinderen kunnen behandelen maar nooit het kind in zijn hele eigenheid zullen kunnen benaderen. En sommigen zullen ook niet zien dat de symptomen de werkelijke problematiek overdekken, of willen dat verder niet exploreren. Immers genderdysforie als zodanig is niet te behandelen, ‘dus daar heb je het met het kind verder niet over’. En dan komt het ook in de ouderbegeleiding niet aan de orde…
Persoonlijk vind ik het van enorme betekenis dat ons team divers is samengesteld. Dat wij ruggespraak kunnen houden met ervaringsdeskundige collega’s en vrijwilligers en met hen van gedachten kunnen wisselen over deze problematiek die ook onze persoonlijke identiteit en overtuigingen op dit gebied zo regelmatig raakt. Het is belangrijk dat zij onze ogen openen voor zaken die voor ons zo alledaags zijn maar voor een transkind een hele opgave kunnen zijn. Ik vind een dergelijke samenwerking eigenlijk een onmisbaar gegeven maar ik besef dat dit natuurlijk niet altijd makkelijk te realiseren is. Regelmatige intervisie met transgender volwassenen is waarschijnlijk sneller haalbaar.
Vanuit de jongeren- en volwassenenzorg voor transgenders is bekend hoe nuttig en nodig de groepsgesprekken zijn. We houden deze gesprekken voor groepen transgender jongeren van 12 tot 16 jaar en van 16 tot 25 jaar, nu onder leiding van een combi van professionals en ervaringsdeskundige vrijwilligers (zie ook het artikel van Valentijn De Hingh in dit nummer). Ook organiseren we spel/gespreksgroepjes voor kinderen onder de twaalf jaar, samen met enige ouders. Op onze verlanglijst staat het organiseren van contacten tussen brussen en brusjes van transgender kinderen.
Er moet nog veel uitgezocht worden over wat genderdysforie nu precies is. U leest bij mij nu ook meer vragen dan antwoorden. Wij streven dan ook een optimale samenwerking na met de genderteams van het VUmc en – vooralsnog – Curium, die de somatische behandeling en de GGZ-screening en begeleiding op zich nemen. Helaas neemt het LUMC/Curium sinds dit jaar geen nieuwe genderkinderen meer in behandeling en hebben we nog maar weer één centrum in ons land waar deze kinderen terecht kunnen. Voor ons allen is er nog veel werk te doen. Juist nu het onderwerp ‘genderidentiteit’ overal op de maatschappelijke agenda blijkt te staan, mogen deze kinderen niet tussen wal en schip vallen.
Samenvatting
Dit artikel vormt de inleiding van de bundel over genderdysforie, met nu specifiek aandacht voor kinderen en jongeren en hun gezinnen. Genderdysforie wordt veel besproken in allerlei media, waardoor het veel breder bekend is geworden. Het aantal aanmeldingen neemt de afgelopen jaar sterk toe, juist bij kinderen en jongeren. Ook in de gemiddelde praktijk van kinder- en jeugdpsychotherapeuten zullen deze kinderen voorkomen. Hoe herken je deze kinderen en met welke vraagstukken word je als kinder- en jeugdpsychotherapeut geconfronteerd? Het gaat om een kwetsbare groep met extra ontwikkelingstaken. Er wordt een pleidooi gehouden om naast het aangemelde kind en ouders ook brusjes en de school te betrekken. Vooral ouders van jonge kinderen met genderdysforie hebben veel opvoedingsvragen. Overleg of intervisie met ervaringsdeskundige collega’s is zeer nuttig.
Alex Kolman is (kinder- en jeugd)psychiater-psychotherapeut en werkzaam bij Lucertis/Transvisie Zorg Jeugd in Velsen en Zaandam en in zijn eigen praktijk in Amsterdam. Email: a.kolman@lucertis.nl
Literatuur
AD (2017). Transgenderman bevalt van gezonde baby. Algemeen Dagblad, 2 augustus 2017.
PThU (2017). Transgender, geloof en kerk. Praktische gids voor geloofsgemeenschappen, pastores en andere naasten van trans*personen. Amsterdam/Groningen: Protestantse Theologische Universiteit. Zie ook: www.protestantsekerk.nl/actueel/nieuws/transgender-in-de-kerk
Steensma, T.D., Biemond, R., Boer, F. de & Cohen-Kettenis, P.T. (2011). Desisting and persisting gender dysphoria after childhood: A qualitative follow-up study. Clinical Child Psychology and Psychiatry, 16, 499-516.
[1] Dit voorjaar hebben LUMC/Curium en VUmc de Tweede Kamer geïnformeerd over de instroom van de afgelopen jaren. Als ik dan kijk naar de kinderen en jongeren kom ik tot de volgende tabel:
|
< 18 jaar |
18 - 25 |
LUMC |
Totalen |
2008 |
88 |
31 |
* |
119 |
2012 |
83 |
117 |
29 |
229 |
2016 |
260 |
277 |
68 |
605 |
*LUMC 2008: dit aanbod is pas in 2011 gestart.
NB: Dit zijn geen zuivere instroomcijfers, maar geven eerste contacten op de poli’s weer. In 2016 is de wachttijd opgelopen Het werkelijke aantal aanmeldingen was dus nog hoger.