Genderdysforie bij een van de ouders
Uit: Tijdschrift voor Kinder- en Jeugdpsychotherapie 1 2017Er is nog maar weinig bekend over hoe genderdysforie van een ouder de ontwikkeling van een kind kan beïnvloeden. Bij gebrek aan wetenschappelijke onderzoek/informatie put ik in dit artikel met name op mijn eigen klinische ervaring als GZ-psycholoog op een genderpoli binnen de kinder- en jeugdpsychiatrie. Eerst beschrijf ik een casus waarin een vader verandert in ‘een tante’, en de implicaties daarvan op de kinderen. Vanuit verschillende meer algemene wetenschappelijke achtergronden schets ik daarna een kader waarbinnen we genderdysforie binnen gezinnen kunnen begrijpen en begeleiden. Hopelijk komt er meer onderzoek naar de ontwikkeling van het psychisch functioneren van kinderen die opgroeien in een gezin met een ouder met genderdysforie.
Ik zal aan de hand van een casus de ingewikkeldheden van genderdysforie van een ouder op een kind illustreren. Het betreft een casus waar ik nauw bij betrokken ben geweest in de jaren negentig. In dit artikel kijk ik er vanuit mijn professionele blik op terug.
Dean/Daphne
Dean, getrouwd met Inge en vader van Sven (13) en Eefje (11), realiseerde zich op 36-jarige leeftijd dat hij zich meer vrouw voelde dan man. Zijn coming out voltrok zich na een langdurig proces van zoeken naar antwoorden op vragen omtrent zijn identiteit, seksualiteit en seksuele voorkeur. Dit zoekproces ging gepaard met de nodige relationele en emotionele problemen. Daarvoor kenden Eefje en Sven hun vader als een stoere charismatische kerel. Hij was militair van beroep. Hij maakte altijd een babbeltje met mensen, hield van grappen en grollen en was goedlachs. Hij was technisch en behulpzaam, doelmatig, wist wat hij wilde en ging er dan ook volledig voor. Een kwaliteit die gewaardeerd werd en zichtbaar aan de kinderen is overgedragen. Niks bracht hem van zijn pad. Hij schroomde niet zich autoritair op te stellen, wat begrijpelijk is gezien zijn positie bij defensie. In huis ging zijn baret altijd meteen af en zijn uniform en kisten werden verruild door een spijkerbroek met gympen, maar zijn ‘militaire’ mentaliteit en ideeën bleven ook thuis hetzelfde. Dit gaf de kinderen veel duidelijkheid en grenzen. Het beperkte hen daaren-tegen ook in hun gevoel van vrijheid en het gevoel erkend te worden in hun emoties en gedachten.
Dean was zelf opgevoed door hardwerkende ondernemers met een winkel aan huis in een klein gelovig dorp. Hij had een zeven jaar oudere broer met wie hij een weinig hechte band had. De zaak ging uiteindelijk naar zijn broer en Dean wist toen hij in dienst moest al dat hij bij defensie wilde blijven. Hij trouwde jong met de even jonge Inge. Op 22-jarige leeftijd kregen zij zoon Sven. Dochter Eefje kwam anderhalf jaar later.
Inge was zorgzaam, rustig, bij tijden spontaan en volgzaam. Zij was de oudste van twee meisjes uit een expatgezin dat op veel verschillende plekken op de wereld had gewoond, en was opgevoed door een autoritaire vader, een zorgzame doch no-nonsens moeder en bij tijden door een leuke nanny. Inge heeft zich in haar leven weinig erkend gevoeld door haar vader. Ze moest bijvoorbeeld naar de huishoudschool, terwijl zij zelf andere ambities had. Ambities die zij vele jaren later heeft kunnen waarmaken door als moeder alsnog haar vwo-diploma te behalen.
Dean en Inge waren vijftien jaar getrouwd toen Dean zijn genderdysfore gevoelens onder woorden kon brengen. De wijze waarop Dean zijn transitie vormgaf paste binnen zijn wat autoritaire houding: de dag na zijn coming out in het gezin startte het leven van Daphne en mocht Dean niet meer bestaan. De regelmatige versprekingen door de kinderen en moeder werden nors verbeterd en na niet al te lange tijd vermengd met boosheid. Er was weinig ruimte voor vergissing.
Na het nieuws volgde al snel een scheiding tussen Daphne en Inge. Inge kon een relatie met een transgender niet verdragen. Daphne was niet de man op wie ze verliefd was geworden en met wie ze de rest van haar leven wilde delen. Inge had veel verdriet om het verlies van haar partner. Daphne voelde zich schuldig om de scheiding en wilde een nieuwe start op een andere plek zonder oude herinneringen. Alles wat haar herinnerde aan de tijd dat zij Dean was werd weggedaan of weggegeven. Het gevoel van verraad dat Daphne ten opzichte van zichzelf had door jarenlang toch als man door het leven gegaan te zijn, werd onbewust ook doorgegeven aan de kinderen. De kinderen voelden zich verraden door hun vader die zich anders voorgedaan had dan hij zich voelde. Ondertussen was Daphne bezig met haar lichamelijke transitie die in haar ogen niet snel genoeg kon gaan. Gedurende dat traject, dat twee jaar duurde, was Daphne weinig beschikbaar voor het gezin en de opvoeding van de kinderen.
Sven en Eefje waren weliswaar getuige van het veranderproces, maar begrepen er niets van. Er werd weinig gesproken over wat hun ouder en hen te wachten stond. De gevolgen van de hormonen op Daphnes gedrag werden in de praktijk duidelijk, maar er werd niets over uitgelegd, waardoor Sven en Eefje bang werden voor de onvoorspelbaarheid. Inge kreeg moeite met het opstandige gedrag van Eefje, in de puberteit, te begeleiden en voelde zich weinig gesteund door Daphne. Inge besloot Eefje naar een psycholoog te sturen. Eefje voelde zich het zwarte schaap, bestempeld als het probleemgeval, maar vond niet dat dit etiket bij haar hoorde. Ze had een duidelijke mening die ze niet onder stoelen of banken schoof en die werd versterkt door de intredende puberteit, maar ook door de afwezigheid van de voorheen afremmende vader. Ze kreeg steeds meer moeite met emotieregulatie – wat altijd al op de achtergrond speelde – en voelde zich steeds machtelozer.
Sven trok zich terug of verdween naar vrienden om niet geconfronteerd te hoeven worden met wat er zich thuis afspeelde. Hij miste ineens een voorbeeldfiguur in zijn vader. Hij kon zich niet meer spiegelen aan de man van het gezin.
Nadat Sven en Eefje het verhaal over Dean/Daphne enkele keren in eigen kring hadden verteld en de reacties tegenvielen (zij werden het mikpunt van pesterijen en werden nageroepen in het openbaar) bedachten zij samen dat zij de buitenwereld zouden vertellen dat hun vader dood was. Daphne zou als de zus van hun vader omschreven worden. Een tante die begaan met ze was. Eefje en Sven leefden in een geheim, constant bang om ontdekt te worden. Eefje verloor een deel van haar spontaniteit, uit angst dat vriendinnen met haar mee naar huis zouden wilden gaan of dat de leugens ontdekt zouden worden. Vriendjes en vriendinnetjes werden niet uitgenodigd. Eefje zag het verdriet dat haar moeder had en deed haar best om voor haar te zorgen en haar te troosten.
Sven en Eefje kwamen terecht in een spiraal van ambivalente gevoelens en gedachten van boosheid, angst, verdriet om verlies en loyaliteit naar ouders die leven en zelf psychisch lijden. Voor hun gevoelens was binnen het gezin weinig ruimte; zij namen die ruimte ook niet. Beide kinderen wilden hun ouders nog meer leed besparen en hen niet belasten met hun vragen of problemen. Sven had het charisma van zijn vader en maakte veel sociale contacten en had een groot netwerk van vrienden met wie hij veel op pad was. Eefje beet zich vast in haar school, om te bewijzen dat ze dezelfde intelligentie had als haar moeder. De kinderen vonden uiteindelijk zelf hun weg naar volwassenheid en er werden verder nauwelijks nog woorden aan het proces gegeven.
Het vijfkolommenmodel
Geïnspireerd door mijn supervisor Frieda Aelen ben ik me steeds meer gaan verdiepen in transgenerationele overdracht van psychische problemen. Aelen (2008; 2016) probeert deze overdracht te begrijpen via het vijfkolommen- model. Het model wordt ingevuld aan de hand van een gesprek met een gezin op basis van het genogram en gebeurtenissen in het leven van drie generaties. Op deze manier geeft het inzicht in de voor gezinsleden subtiele en minder subtiele overdracht van onder andere negatieve kerncognities, veerkracht en goedpraters. Het model is bedoeld om met het gezin een casusconceptualisatie te maken waaruit een integraal behandelplan geformuleerd kan worden.
Ik maak veelvuldig gebruik van het vijfkolommenmodel om de samenhang tussen klachten, problemen en achterliggende verklaringen te begrijpen. Het vijfkolommenmodel bestaat uit vijf kolommen die tijdens een gezinsgesprek aan de hand van een genogram door de therapeut ter plekke ingevuld worden. In kolom 1 worden de systeemkenmerken beschreven; factoren die een directe en ontwrichtende invloed (kunnen) uitoefenen op de omgeving en het gezinssysteem. Hiertoe rekent Aelen (2016) niet alleen de door de invloedrijke gezinstherapeuten beschreven systeemkenmerken. Zij voegt hier ook kenmerken toe als KOPP-kind, geweld, verslaving, autisme, ADHD etc. Kolom 2 wordt gevuld met de negatieve kernopvattingen. Deze worden tijdens het maken van het genogram en in samenhang met de systeem-kenmerken en trauma´s of beschadigende ervaringen geformuleerd. Aelen formuleert de kernovertuigingen specifiek vanuit de ‘ik’-vorm. Hierdoor wordt het inzicht in het zelf en de controle vanuit het zelf versterkt. Op deze manier is het verband tussen negatieve kerncognities en goedpraters duidelijker. Wanneer negatieve kernovertuigingen op deze wijze worden geformuleerd, spreekt het de eigen verantwoordelijkheid en daarmee de eigen controle meer aan, is mijn ervaring. Dit zal gedurende de behandeling bijdragen aan meer zelfvertrouwen. Goedpraters worden in kolom drie ingevuld, de term verwijst naar cognitieve dissonantiereductie. Aelen en Bernard (in druk) beschrijven het als een onbewust toegepast redmiddel om aan nare gevoelens over het zelf te ontsnappen: ‘Een goedprater is een uitspraak die iets weg verklaart.’ Ze houden het geweten op afstand en blokkeren de ontwikkeling van inzicht in eigen tekortkomingen, waardoor de drang tot veranderen niet tot stand komt. Trauma´s of beschadigende gebeurtenissen worden beschreven in de vierde kolom. Dit zijn gebeurtenissen over ten minste drie generaties, die het verwerkingsvermogen van het systeem te boven gingen. Naast de door de cliënt omschreven ingrijpende gebeurtenissen worden in deze kolom ook de gevolgen van systeemkenmerken toegevoegd die door de therapeut als traumatiserend gezien kunnen worden. Tot slot wordt in de vijfde en laatste kolom de veerkracht omschreven. Hiertoe behoren de overwinningen van een individu, echtpaar of gezin. In deze kolom wordt de coping, samenwerking de inventiviteit en het aanpassingsvermogen van de leden van minstens drie generaties beschreven.
Als we kijken naar de beschreven casus dan kan het vijfkolommenmodel bijvoorbeeld worden ingevuld als in figuur 1. Wanneer in de praktijk op dergelijke wijze aan de hand van een genogram en het model een casusconceptualisatie wordt gemaakt met een gezin, zal daar een integratief systemisch behandelplan uit voorvloeien. Waaruit blijkt dat niet altijd alleen het aangemelde kind, maar ook ouders zelf behandeling nodig hebben om de problemen van het kind te verminderen.
Figuur 1: het vijfkolommenmodel
Systeem-kenmerken |
Negatieve overtuigingen |
Goedpraters |
Trauma’s |
Veerkracht |
Loszand gezin |
Ik hoor er niet bij |
Ik kan er niks aan doen, ik voel me zo |
Meerdere intercontinentale verhuizingen (expat) |
Duidelijkheid verwachtingen uitspreken en grenzen stellen in de opvoeding |
Autoritair gezin |
Ik doe er niet toe |
Jullie moeten er maar mee leren omgaan, wen er maar aan |
Relatieproblemen en scheiding Dean en Inge |
Behulpzaamheid en zorgzaamheid |
Genderdysforie |
Ik ben verantwoordelijk |
Onze vader is dood |
Genderdysforie Dean |
Doelgerichtheid en actief stappen ondernemen doelen te behalen. |
KOPP-problematiek |
Ik ben schuldig |
Onze ouders hebben het moeilijk |
Comorbide problematiek (depressie, emotie- en gedragsregulatie-problemen) Dean/Daphne |
Hard werken, doorzetten en vastbijten in opleidingen of werk |
Parentificatie |
Ik kan het niet |
Genderdysforie komt toch wel vaker voor, ik zag laatst nog een tv programma |
|
Groot sociaal netwerk in privékring en binnen defensie |
Loyaliteitsconflict |
Ik kan het niet aan |
Ik moet blij zijn dat ik nog wel een ouder heb. In het echt is hij niet dood |
|
Creativiteit van de kinderen om de gestelde grenzen te versoepelen |
Identiteits-problematiek |
Ik ben machteloos |
|
|
Humor als middel om balans te vinden |
Depressie |
Ik zeg maar niks dan kan ik me ook niet verspreken |
|
|
Sociaal vaardig en charismatig en aangaan van veel sociale contacten buiten de deur. |
|
Ik ben niet goed genoeg |
|
|
|
|
Ik faal |
|
|
|
Wisselwerking psychopathologie
De wisselwerking van psychopathologie op gezinsleden wordt beschreven in verschillende onderzoeken (Middeldorp e.a., 2015; Batelaan & Middeldorp, 2012; Veen e.a., 2015) Zo komt naar voren dat de behandeling bij kinderen minder effectief lijkt als er bij de ouders sprake is van psychopathologie. Andersom wordt duidelijk dat zowel vaders als moeder een verhoogd risico lopen op psychiatrische problemen op het moment dat hun kind is aangemeld met psychische problemen en dat hun problemen worden geassocieerd met de problemen van hun kinderen.
Er worden drie verklaringen beschreven voor deze wisselwerking. Er wordt aangegeven dat ouders en kinderen dezelfde genen delen en dat psychische stoornissen over het algemeen een erfelijke component hebben. Daarnaast delen ouders en kinderen een omgeving en daarmee stressfactoren. Tot slot veroorzaakt psychische ziekte van een van de gezinsleden stress die bij daarvoor gevoelige gezinsleden ook psychische klachten kan veroorzaken.
Middeldorp en Batelaan (2012; 2016) onderzochten vervolgens de effecten van een behandeling van ouders op de klachten van de bij de kinder- en jeugdpsychiatrie aangemelde kinderen. Zij screenden ouders van aangemelde kinderen op de aanwezigheid van psychiatrische stoornissen. Indien er bij ouders een psychiatrische stoornis aanwezig was, werd een behandeling voor de ouders aangeboden om zo de behandeling van het kind te bespoedigen. De eerste resultaten waren positief. Uit het onderzoek komt onder andere naar voren dat behandeling van één gezinslid spontane remissie opleverde bij een ander. Het is de vraag in hoeverre een genetische kwetsbaarheid een rol speelt als het gaat om genderdysforie. Een psychische gevoeligheid en de gemeen-schappelijke stress zijn zeker factoren die problemen kunnen veroorzaken. Het is zeker denkbaar dat genderdysforie over het algemeen een veel complexer beeld geeft en dat er veelvuldig comorbide problematiek speelt vergeleken met andere psychische stoornissen. Interessant wordt het dan om te kijken naar de invloed van de ouder-kindrelatie en de ontwikkeling van een kind zelf vóór, tijdens en na de transitie van een ouder. In de familiepoli wordt een kind met psychische problemen aangemeld en worden de ouders gescreend. Omgedraaid lijkt het ook van belang om kinderen te screenen van ouders met psychische problemen, zoals bij een transgender ouder een systemische benadering start bij de voordeur met het zien en spreken van alle gezinsleden. Het is van belang dat we in de hulpverlening in eerste instantie niet te snel normaliseren in deze bijzondere situaties, maar problematiseren, zodat we alle gezinsleden zien en erkenning kunnen geven.
Genderdysforie is in tegenstelling tot andere psychiatrische stoornissen een gevoel dat niet te behandelen is. Genderdysfore gevoelens zijn niet met therapie te verhelpen, je kan deze gevoelen en gedachten niet uitdagen, er zijn geen exposureoefeningen of psychotherapeutische technieken waardoor ze zullen afnemen en verdwijnen. Het is geen behandelbare ‘klacht’. De bijkomende en zeer waarschijnlijk onvermijdelijke psychische problemen of het psychisch lijden, zoals het opgroeien met genderdysfore gevoelens, het leven in het geheim, de re-integratie, de bijkomende trauma’s en de langdurige psychische belasting, zijn wel behandelbaar. Kinderen die opgroeien bij of met een ouder met genderdysforie zijn in dit opzicht vergelijkbaar met KOPP-kinderen.
Het is niet ondenkbaar dat een ouder met genderdysforie die besluit het medisch traject in te gaan (waarvoor veel veerkracht en doorzettingsvermogen nodig is) zich ook schuldig voelt. Zeker niet gezien het maatschappelijk beeld dat je een keuze zou kunnen hebben. Nog niet zo lang geleden bestond het homohuwelijk nog niet. Ouders die in die tijd in transitie gingen, waren verplicht te scheiden. Het huwelijk kan dan niet voortbestaan, ongeacht of partners dat zouden willen. Hoewel dit tegenwoordig anders is en sommige partners samen blijven is dat zeker geen gegeven. Negatieve gedachtes van de transgender ouder als ’door mij moeten we scheiden’ kunnen hiervan het gevolg zijn. Vanuit deze schuldgevoelens komt het regelmatig voor dat de ouder het contact met de kinderen verbreekt of overal aan toegeeft om het eigen schuldgevoel niet te voelen. De vele goedpraters zullen dan volgen. Goedpraters als: ‘ik kan er niks aan doen’, ‘het is voor mij moeilijker dan voor jullie’, ‘ik moet het ondergaan’, of ‘na de operatie zal alles weer goed zijn”, kunnen het gevolg hebben dat een kind zich afgewezen of geparkeerd voelt.
Ook het normaliseren van genderdysforie herbevestigt het gevoel dat kinderen zelf een probleem hebben en het bagatelliseert de gevolgen van de transitie van hun ouder op hun ontwikkeling. Normaliseren wordt omschreven als ‘volgens de regel; gewoon’. Normaliseren is een proces dat erop gericht is om iets meer normaal te maken. Dit betekent dat iets wordt geconformeerd aan een regelmatigheid of norm. Het is de vraag of genderdysforie dan te normaliseren valt. Of maken we in de hulpverlening bij genderdysforie oneigenlijk gebruik van normalisering? In de hulpverlening wordt vaak genormaliseerd. We doen dit om de ervaren last te verkleinen of om de ongemakken die de hulpverlener zelf ondervindt af te doen. We normaliseren in de hulpverlening ook om iets ingewikkelds begrijpelijk te maken of om anderen gerust te stellen. Het normaliseren van genderdysforie helpt niet; het verbijzondert de situatie juist nog meer. Want wat niet anders is hoeft niet genormaliseerd te worden. Normaliseren doen we heel subtiel door te zeggen: ‘er worden tegenwoordig steeds meer tv-programma´s gemaakt over genderdysforie’ of ‘ik ken steeds meer transgenders, de neef van Piet is laatst ook uit de kast gekomen’. Men wil daarmee aangeven dat men openstaat voor de ander en kan luisteren naar diens verhaal. Het zijn allemaal alledaagse goedbedoelde opmerkingen die aan kinderen van ouders met genderdysforie de boodschap af kunnen geven dat de moeilijkheden die zij daardoor ervaren hun eigen probleem zijn. Door preventieve hulpverlening en lotgenotencontacten kunnen kinderen leren hoe ze met hun problemen kunnen omgaan en zien ze dat ook andere kinderen met dezelfde kwesties zitten (pesten, veroordeeld worden of continu moeten uitleggen hoe het zit).
Ook ambivalente gevoelens schuilen in de gezinsdynamiek. Kinderen verliezen als het ware een ouder; ze gaan door een rouwproces, maar de ouder is er nog wel. Zoals uit de casus naar voren komt is het gezin in verwarring. De gezinsleden gaan allen hun eigen weg en ontzien elkaar. De ouders krijgen minder oog voor het proces van de kinderen en de kinderen houden rekening met de ouders. Het is niet heel ongebruikelijk dat er bij gezinnen met een transgender ouder een los zand-gezinssysteem ontstaat of dat kinderen geparentificeerd raken. Deze kinderen kunnen in hun eigen ontwikkeling niet verder. Met name als men ervoor kiest er niet openlijk voor uit te komen dat een ouder een transitie doormaakt of heeft doorgemaakt. Eigen ontwikkelings-taken kunnen niet meer geëxploreerd worden. Ook de ontwikkeling van de autonomie staat onder druk, onder meer door de parentificatie. Maar de eigenheid, de ego-ontwikkeling van kinderen kan stil komen te staan of in een interne dialoog ter discussie worden gesteld. In de casus betreft het twee puberkinderen, kinderen in een ontwikkelingsfase waarin de ontwikkeling van autonomie en eigenheid vooropstaat. Dit wordt doorkruist door twijfel en een gevoel van bedrog. De ouder heeft zich altijd voorgedaan als persoon die hij of zij niet is. Dat is voor de ouder zelf moeilijk, maar kinderen kunnen zich hierdoor ook bedrogen voelen en gaan twijfelen over hun ouder, maar ook over hun eigen bestaan en bestaansrecht.
Genderdysforie van een ouder heeft veel invloed op de identiteits-ontwikkeling van de kinderen. Voor kinderen van transgender ouders kunnen genderverschillen makkelijk geassocieerd worden met verwarrende gevoelens als schaamte, verlies en jaloezie. Tijdens de transitie zijn er altijd perioden waarin de ouder overcompenserend gedrag laat zien met betrekking tot het gewenste geslacht. Dit kan voor het kind erg ongemakkelijk aanvoelen. Hoewel het gedrag voor de ouder past bij een identiteit die tot dan toe alleen maar tot de binnenwereld behoorde, openbaart het zich tijdens de transitie ineens in de buitenwereld. De nieuwe presentatie past niet bij het beeld dat het kind van zijn of haar ouder heeft. Dit levert verwarring op, en omdat deze gevoelens zo expliciet gerelateerd zijn aan gender, beïnvloeden ze de manier waarop kinderen kijken naar hun eigen genderidentiteit en seksuele ontwikkeling. Hun rolmodel verandert dusdanig dat de herkenning van het zelf beperkt kan raken, waarmee de ontwikkeling van de genderrol van het kind naar volwassenheid als beladen ervaren kan worden.
Deze beladenheid ligt nog gevoeliger doordat veel transgenders tijdens de transitie extra gevoelig zijn voor misinterpretaties en mislabeling van hun genderrol. Er komt bijvoorbeeld een moment dat de transgender ouder verwacht dat de kinderen hem of haar onder een andere naam en titel gaan benoemen. Er dient afscheid genomen te worden van de gewende naam en rol, en in plaats daarvan komt de nieuwe naam en een andere rol. Wat deze nieuwe rol is, is voor veel kinderen ingewikkeld. Een vader die een vrouw wordt, wil vaak niet meer als vader omschreven worden. Omgekeerd zal dit ook het geval zijn: een moeder die een man wordt, wil vaak niet meer als moeder omschreven worden. Het kind verliest een vader of moeder maar behoudt een ouder die geen ‘label’ meer heeft dat past binnen het maatschappelijk denken. Het is moeilijk voor kinderen hier zelf uit te komen. Sommige gezinnen zullen hierover gesprekken voeren, in andere gevallen wordt het aan de kinderen overgelaten zich hierin een weg te vinden. Ook de beschikbaarheid van de ouders speelt een grote rol in de wijze waarop een kind hiermee kan omgaan. Het is heel aannemelijk – zoals ook gezien in de casus van Sven en Eefje – dat ouders tijdelijk minder beschikbaar zijn. Hun vader was in beslag genomen door de transitie, voelde zich schuldig over de scheiding met de moeder van de kinderen, en nam mentale afstand van het gezin. Moeder was in rouw door het verlies van haar partner en was onvoldoende in staat om de kinderen in dit proces te begeleiden.
Behandelplan
Een systemische benadering zou dus heel belangrijk zijn voor de ontwikkeling van al deze gezinsleden (zie figuur 2). Er zou gestart kunnen worden met psycho-educatie aan de kinderen over het traject van Daphne. Dit zou kunnen helpen om meer duidelijkheid en rust te geven. Vervolgens kunnen systeem-gesprekken worden gehouden om het gevoel bij Eefje te verminderen dat zij het zwarte schaap is, zodat zij makkelijker hulp en aanwijzing kan ontvangen en minder gedragsproblemen krijgt. Systeemgesprekken kunnen recht doen aan de transitie van Daphne en aan de gevolgen voor alle individuele gezinsleden. In dergelijke gesprekken kan besproken worden hoe men zich als gezin en individueel in de maatschappij presenteert en hoe de leden van het gezin en Daphne zelf Daphne zien en benoemen. Eefje en Sven kunnen erkenning en herkenning vinden bij een lotgenotengroep.
Naast de systeemgesprekken lijkt ouderbegeleiding geïndiceerd gezien de grote (rol)veranderingen en de scheiding. In deze begeleiding bespreken ouders hoe zij de opvoeding van de kinderen wensen vorm te geven, vullen zij elkaar aan daar waar kan of leren ze elkaar respecteren daar waar aanvullen niet meer mogelijk is. Ook kan Inge middels individuele therapie haar gevoelens van machteloosheid uit haar verleden verwerken en meer vertrouwen opbouwen in zichzelf en in haar eigen opvoedvaardigheden. Ook Daphne heeft baat bij individuele gesprekken gericht op haar nieuwe positie in het gezin en haar rol als opvoeder. Er kan ook stilgestaan worden bij de effecten van de periode voor de transitie op haar persoonlijke ontwikkeling.
Figuur 2: Behandelplan
Behandelplan |
||
Systeem |
Doel |
Interventie |
Gezin |
Psycho-educatie over de effecten van genderdysforie, verlies en rouw op het gezinsfunctioneren. Erkenning en ruimte creëren voor het lijden van ieder gezinslid. Herkennen van moeilijkheden en bespreken hoe ieder met de genderdysforie om wil gaan en naar buiten treden. |
Gezinsgesprekken |
Eefje en Sven |
Eenzaamheid en geheim doorbreken dmv lotgenotencontact. |
(Gespreks)groepen voor kinderen van ouders met genderdysforie |
Beide ouders |
Gezamenlijke opvoeding vormgeven, inzicht geven in effecten van transitie en scheiding op opvoeding en kinderen. |
Ouderbegeleidende gesprekken |
Dean |
Nare gebeurtenissen als gevolg van de identiteitsproblematiek vanuit het verleden verwerken. |
Individuele therapie met eventueel EMDR |
Inge |
Inzicht krijgen in de oorsprong van de machteloosheidgevoelens die zij herkent in de opvoeding van Eefje en deze situaties verwerken. Nare gebeurtenissen als gevolg van de transitie van partner en de scheiding verwerken. |
Individuele therapie met eventueel EMDR |
Samenvattend pleit ik dus ook voor een systemische benadering van genderdysforie binnen een gezin. Zoals Batelaan en Middeldorp (2014) vaststellen heeft de behandeling van ouders een positieve invloed op de klachtenreductie van kinderen. Omgekeerd zou verwacht kunnen worden dat wanneer kinderen een plek krijgen in de behandeling van de genderdysforie van een ouder, dit het ontstaan van psychische problemen in hun identiteits-ontwikkeling kan voorkomen of verminderen. Ik pleit dan ook voor gezinsgesprekken tijdens het (medische) traject van een ouder om ouder-kindrelaties te versterken, ontwikkeling van problemen bij kinderen te beperken en de positie van kinderen in de maatschappij te versterken. Om dit te bewerkstelligen pleit ik voor een goede intensieve samenwerking tussen de psychiatrie en de medici. Genderdysforie wordt in ziekenhuizen behandeld, maar de psychische gevolgen ervan niet. Om psychologische hulp als vanzelfsprekend aan te kunnen bieden bij gezinnen waar genderdysforie voorkomt is eerste screening en signalering gedurende de medische trajecten nodig. Laat de voordeur van de psychologische ondersteuning niet de achterdeur van de ziekenhuizen zijn.
Samenvatting
Genderdysforie betreft niet alleen de persoon die met deze gevoelens kampt, het treft ook de mensen in diens omgeving. Wanneer een ouder zich op volwassen leeftijd realiseert of durft toe te geven aan de genderdysfore gevoelens, krijgen ook de kinderen te maken met dit complexe probleem. Welke invloed de transitie van de ouder heeft op een kind en een gezin, is per gezinssysteem afhankelijk. Ook de maatschappelijke context waarin een transitie zich afspeelt heeft invloed op de gevolgen voor de gezinsleden.
Dit artikel vertelt het verhaal van een specifiek gezin waarbij één van de ouders op latere leeftijd in transitie gaat. Vanuit een psychologisch denkkader wordt getracht de effecten op de kinderen en op het gezin als geheel te begrijpen en te rubriceren. Hierbij wordt gebruikgemaakt van het Vijfkolommenmodel. Het artikel pleit voor meer systemische hulpverlening vanaf de start van een transitie en geeft een voorbeeld van een systeemgericht behandelplan.
Literatuur
Aelen, F.N.B. (2008). De kracht van het genogram. Kinder- & jeugdpsycho-therapie, 34, (4) 46-55.
Aelen, F.N.B. (2016). Cognitieve systeemtherapie en EMDR. In Oppenheim H-J., Hornsveld H., ten Broeke E. & de Jongh A. (red.), Praktijkboek EMDR deel 2. Amsterdam: Pearson.
Aelen, F.N.B., Bernard, J. & Hafkenscheid, A. (2017). Goedpraters: een cruciaal concept in de
systeemtherapeutische context. Tijdschrift voor Psychotherapie 43 (6), 409-419.
Batelaan, N.M. & Middeldorp, C.M. (2014). De meerwaarde van een familiepoli. Psychopraktijk 6 (3), 14-17.
Middeldorp, C.M. (2012). De toekomst van de kinder- en jeugdpsychotherapie vanuit een genetisch perspectief. Kinder- & jeugdpsychotherapie, 39 (1), 11-21.
Middeldorp, C.M. & Batelaan, N.M. (2014). Transgenerationele overdracht van psychische stoornissen. Een overzicht van de huidige kennis en een blik op de toekomst. Kinder- & jeugdpsychotherapie 41 (2), 6-16.
Middeldorp, C.M., Wesseldijk, L.W., Hudziak, J.J., e.a. (2015). Parents of children with psychopathology: psychiatric problems and the association with their child’s problems. Europian child adolescent psychiatry DOI 10.1007/s00787-015-0813-2.
Veen, S.C. van, Batelaan, N.M., Wesseldijk, L.W. e.a. (2016). Psychiatrische stoornissen binnen gezinnen: een integrale benadering via de familiepoli. Tijdschrift voor Psychiatrie 58 (2), 1-10.